Een gedicht van Gerrit Krol op de Meulenhoffkalender vandaag.
Gerrit Krol is de schrijver die ik in mijn studententijd het meest las. Zijn nuchtere en weemoedige stijl, de theorieën waarmee zijn eenzame mannen greep probeerden greep te krijgen op hun leven, hun werk en hun vrouwen, zijn experimenteren met de romanvorm dat nooit een geforceerde indruk maakte.
Beschrijvingen van het licht dat schitterde op de spaken van een fiets. Landschappen in Groningen en Venezuela.
Zijn essays in De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels waarin hij verder ging dan een literatuurwetenschapper ooit kon komen.
Opeens was de liefde over. Na De man achter het raam heb ik nooit meer wat van Krol gelezen. Ik bladerde zijn volgende boek, Maurits en de feiten, door. De bladspiegel was die van een gewone roman. Het bevestigde de indruk die ik had gekregen van fragmenten in De Revisor. Een roman met personages.
Vorig jaar heb ik het proza van Krol voor het eerst herlezen. Ik wilde weten wat de magie geweest was. De zoon van de levende stad bleek nog steeds een prachtig verhaal. De man achter het raam bleek een verhaal dat berustte op één idee – en niet veel meer dan dat. Het gemillimeterde hoofd, Een Fries huilt niet – misschien moet ik die twee herlezen. De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels ligt nu voor me. Ik sla p. 21 op: “Een middelmatige schrijver herken je altijd daaraan dat je ‘m nooit zult betrappen op feitelijke onjuistheden. Alles klopt altijd, bij een middelmatige schrijver” en vraag me af wat Krol van Bonita Avenue zou denken.
Het gedicht van vandaag heet Een levende ziel en bestaat uit drie strofen. In de eerste kijkt de ik naar een man op een foto. De man staat in een rij met een beker in zijn hand; de foto moet in de oorlog zijn genomen. De tweede strofe bestaat uit twee regels en lijkt me minder geslaagd. Maar dan de derde. Het kroesje van de man wordt ‘een vlinder, een libel misschien wel / die schittert in de zon, vooral na een fikse regenbui./ Zijn poten houden met kracht een rietstengel vast’ en dan komt er nog een mooi slot.
Ziel, vlinder, libel, schitteren in de zon. Het lukt Krol om ermee weg te komen door zijn nuchtere beschrijving van een situatie in de eerste strofe die op zichzelf met de derde strofe niets te maken heeft. Door de verbinding die Krol legt, licht er iets op – ik kan het niet anders onder woorden brengen. Dertig jaar geleden had ik een ferme mening over Krols poëzie: die was een stuk minder dan zijn proza. Misschien heb ik me vergist.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten