vrijdag 27 april 2012

Object


Terminologische bovenbouw van de literatuurwetenschap: het begrip ‘evolutionäre Stellenwert’. Wat bovenbouw in de vorige zin precies betekent, weet ik niet, maar het klinkt goed. Evolutionäre Stellenwert lijkt hopeloos geleerdenduits, maar dat is schijn: Stellenwert is een normaal Duits woord. Het betekent hier zoiets als ‘positie’ of  ‘plaats’; het belang van die positie of plaats speelt in de betekenis mee.

Een student Algemene Literatuurwetenschap uit de jaren zeventig leerde de term kennen wanneer hij zich verdiepte in het nut van literaire geschiedschrijving. Noties van de Russische Formalisten waren gesystematiseerd door Tsjechische structuralisten en opgewaardeerd tot een literair-historisch program. Literatuurgeschiedschrijvende voorgangers waren, als ze wetenschappelijke pretenties hadden, blijven steken in simpele, deterministische verbanden tussen auteursleven en –werk of verloren zich in gefilosofeer op zulke abstracte hoogten dat iedereen vergat dat het om speculaties ging. Het begrip ‘tijdgeest’ was zelf typerend voor een tijdgeest. Met hun aandacht voor literaire kunstgrepen waren de Russische Formalisten belhamels geweest in een ernstig en stijfgerokt gezelschap. Dat een Nederlandse student met hun denkbeelden en die van hun Tsjechische erfgenamen kennismaakte in onzinnelijk, precies Duits was jammer, maar het program beloofde wat: een literatuurgeschiedschrijver die de verandering van literaire normen ging beschrijven had een echt, eigen object. Het bleef gaan waar het om begonnen was, literatuur, maar het had toch iets bovenpersoonlijks. Het woord ‘object’ alleen al.

‘Evolutionäre Stellenwert’ was een vertaling van Tsjechische sisklanken. De Hollandse praktijk werd een fraaie traditie van poëticaonderzoek en de Geschiedenis van de Nederlandse literatuur van Ton Anbeek. De onderzoeker deed afstand van zijn rol als liefhebber en gepassioneerd lezer. Anbeek onderkent het probleem en geeft ergens tussen haakjes toe (Overigens houd ik te veel van literatuur) dat hij de opzet van zijn boek niet altijd zal volgen. De neerlandistiek van nu is, denk ik, nog veel meer een training geworden in afstandelijkheid: wie zich laat leiden door Bourdieu en nadenkt over zijn eigen smaak, gaat zijn smaak zien als het gevolg van een proces van socialisatie. Het literaire veld is een territorium waar sommige groepen dominant zijn en andere niet.

Ik heb dit alles weer eens overdacht toen ik onlangs een recensie las – een recensie van een jonge, naar ik aanneem ambitieuze neerlandicus. Het object was De weg naar Egypte van Gertrude Starink – voor het eerst uitgegeven in één band. Over dat object heb ik een mening, maar die doet er niet zoveel toe. Het gaat me ook niet om de recensent. Het gaat om wat de tot neerlandicus gesocialiseerde lezer doet in zijn recensie. Hij doet twee dingen: hij analyseert de thematiek en de compositie van De weg naar Egypte – een nuttige onderneming waar hij het zijne aan toevoegt. Na een knappe en gedetailleerde interpretatie van enkele gedichten trekt hij een conclusie over het geheel. Vervolgens bepaalt hij de ‘evolutionäre Stellenwert’ van de bundel. Die blijkt niet gering te zijn. De recensent schrijft: Het boek is baanbrekend geweest door de manier waarop het de dichtbundel als concept heeft geïntroduceerd. En: Ook dat is een reden om het boek in de eenentwintigste eeuw te (her)lezen: omdat het een mijlpaal in de Nederlandse poëzie blijkt te zijn.

Dat is niet niks. Het is misschien waar. Het is misschien niet helemaal waar – ergens in mijn boekenkast staat Een winter aan zee. Er was het dichterschap van Faverey. Maar: er valt met geleerde argumenten over te twisten. Hetzelfde geldt voor de interpretatie die wordt geleverd – met een keuze van net weer andere gedichten valt er misschien net weer iets anders over te zeggen. Wat deze recensie tot een recensie van een neerlandicus maakt, is dat het hierbij blijft. Geen woord over de uitwerking die de lectuur van deze poëzie had op de lezer die de recensent is; geen woord over de uitwerking die de bundel zou kunnen hebben op een andere lezer. De bundel stelde de recensent voor een intellectuele uitdaging. Die is hij aangegaan. De bundel bracht hem tot een literair-historische plaatsbepaling. Interessant.

Maar niet voor een lezer die een bundel onder zijn neus heeft. Die verwelkomt een intelligente interpretatie – maar niet als duidelijk is dat een sluitende interpretatie juist niet is waar de dichter op uit is. Die verwacht dat een criticus hem voorgaat bij de lectuur. Die verwacht niet de afstandelijke blik die de neerlandicus krijgt aangeleerd wanneer hij processen van betekenisgeving en waardetoekenning analyseert. Een recensent die een dichtbundel alleen maar als een conceptuele uitdaging tegemoet treedt en zich met neerlandicusnormen op het primaire territorium begeeft – die doet geen recht aan wat er aan de hand zou kunnen zijn in De weg naar Egypte; die maakt het werkelijke gesprek over poëzie onmogelijk.


(woensdag gepubliceerd op Neder-L)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten