vrijdag 14 april 2023

Leven, werk enz.

 

Informatie over de dichter en zijn werk vind je hier.


Bijzitter


Was twee weken lang bijzitter bij mondelingen Nederlands. ‘Bijzitter’: dat woord kenden jullie niet. En hoorde onder meer het volgende:

Leerling over een obsessieve vader: “Tirza was zijn adamsappel.” In zijn antwoorden herhaalt hij het een paar keer.

Leerling over een deugdzaam personage in een roman van Hermans: “Het was een rechts geschapen man.” Hij herhaalt het een paar keer.

Leerling over intertekstualiteit in een roman van Palmen: “Lucifer was een stuk van …. ene Vondel.” De school ligt recht tegenover het Amsterdamse Vondelpark.

Een examinator die gericht is op couleur locale: “Waren het echte Pijpjongens?” Dit naar aanleiding van een roman van Jacob Israël de Haan.

Een examinator kan heel ver gaan: “Waar is God?” Maar op zo'n vraag weet een zeventienjarige het antwoord: God is in de tram. Met dank aan Nescio's Dichtertje.

En verder het menselijk scala in onderwijsverband. Met daaronder hartveroverende, enthousiaste leerlingen die vol vuur vertellen over hun betrokkenheid bij wat ze hebben gelezen. Volgend jaar weer, misschien.

 

maandag 10 april 2023

Ooievaar

Gisteravond las ik het boek van Anjet Daanje uit. Na 655 bladzijden voelt deze lezer de behoefte om minimaal 655 woorden terug te schrijven. Ook vanwege Gemengde Gevoelens. Als ik ze nummer, kom ik misschien tot elf.

1. Daanje is een schrijver die niet te vergelijken is met wie dan ook in binnen- en, voor zover ik weet, buitenland. Met een ongelooflijke techniek jaagt ze je door elf levensverhalen heen. Couleur locale en historische gegevens worden bijna achteloos in de stroom van het verhaal opgenomen. Haar thematiek is volstrekt onmodieus. Geen coming of age van eigentijdse personages, maar de grote vragen van leven, samenleven en – vooral – dood.

2.  Elf verhalen die op de een of andere manier samenhangen met leven en lot van de zusters Brontë. De buitengewone karakters van de zusters vinden we terug of worden gespiegeld in de levens van anderen – in negentiende-eeuws Engeland, in de VS, in Frankrijk, in twintigste-eeuws Engeland, in Nederland. In alle verhalen introverte vrouwen met een rijk verbeeldingsleven, in bijna alle verhalen symbiotische zusterrelaties, in alle verhalen het raadsel van de dood en pogingen om het raadsel te ontsluieren.

3. De karakters en de obsessies van de zusters Brontë vind je in alle belangrijke personages terug. Excentrieke types dus. Het gevolg voor mij was dat de Brontës gaandeweg hun uniciteit verloren en daarmee hun kunstenaarsaura: het schrijverschap werd secundair ten opzichte van de bijzondere persoonlijkheidskenmerken. Ik vraag me af of het Daanjes bedoeling was.

4. Daanjes verteltechniek is die van een onzichtbare auctoriale verteller die moeiteloos overstapt van de beschrijving van uiterlijk, decors en omstandigheden naar het innerlijk van personages. Alles in de tegenwoordige tijd en alles weer in één grote stroom. Het merkwaardige effect is dat de psychologische processen bij de personages daarmee iets uiterlijks krijgen: iets willekeurigs. Ze zijn van dezelfde orde als het decor. Je leest door omdat je razend benieuwd bent naar de afloop, niet omdat je je identificeert of zelfs maar bijzonder veel empathie voelt. Je leest gedachten alsof je naar een film kijkt: je ziet ze van buiten.

5. Het hele boek heeft iets van een proefopstelling. De personages zijn constructies. Heel duidelijk wordt dat aan het slot. We zijn dan in het heden en in Groningen. Het vrouwelijk personage is een briljant meisje dat als enige tussen veel minder briljante jongens natuurkunde studeert. Maar ze draagt een bril en is ook verder erg onaantrekkelijk: geen lijf, geen borsten, niks. Als ze lerares wiskunde wordt, kan ze geen orde houden. Ze lijkt uitgebroed in een clichéfabriek. Ook in de rest van de roman lijken de personages hun bestaan vooral te danken te hebben aan zorgvuldig uitgedachte overeenkomsten en tegenstellingen.

6. Wat in het hele boek ontbreekt, is humor. En dan niet per se humor om te lachen, maar humor als een soort antwoord op de grote thema’s die worden aangeroerd.

7.  Wat wel te vinden is in het boek, is poëzie. Tien van de elf hoofdstukken worden voorafgegaan door een gedicht van Emily Brontë of strofen daarvan. Die gedichten zijn door Daanje vertaald en ze heeft geprobeerd het rijm te behouden. Gelukkig zijn de originelen aan het slot van het boek opgenomen. Daar moest ik regelmatig naar bladeren om er achter te komen wat er in de vertalingen stond. En om iets van de poëtische kracht te ervaren. Brontë is een groot dichter; ik kende haar poëzie niet.

8. Parallel aan de roman verscheen een bundeling van Daanjes vertalingen van Brontë en van eigen gedichten. Op Daanjes website is één lang, eigen gedicht te vinden. Rijm en metrum zijn matig en de inhoud is conventioneel. Geen gedichtenwebsite zou het gedicht plaatsen. Heel vreemd allemaal want in de roman zijn de metaforen vaak verrassend raak.

9. De titel. Op twee derde krijgen we duidelijkheid over de dromedaris en tegen het slot over de ooievaar. Voor het lied geldt dat minder; het moet slaan op de roman zelf. Hoe dan ook is de titel niet geslaagd: te metonymisch en te metaforisch en daarmee te abstract. Daanje heeft weinig talent voor titels.  Haar debuut was ‘Pianomuziek in de regen’: goed voor een deeltje in een romantische reeks. Daarna kwam ‘De blinde fotograaf’; een titel die Hermans al had gebruikt. ‘Veelvuldig en alleen’, ‘De Mei-jaren’, ‘Delle Weel’. ‘jl.’: het suggereert weinig tot niks.

10. De conclusie? Komt in 11.

11. Een in alle opzichten eigenzinnig schrijverschap heeft een boek opgeleverd van Europese allure dat me aan de bladzijden kluisterde en een existentiële thematiek heeft die je niet vaak tegenkomt. En toch doet het boek mijn hartje niet sneller kloppen. Door sommige keuzes van de auteur blijft er een afstand bestaan.