vrijdag 12 augustus 2022

Vergaderzaal, leesroes

Las hedenochtend De vergaderzaal van Alberts. Of eigenlijk herlas: ik moet het boekje meer dan dertig jaar geleden gelezen hebben, maar ik herinnerde me er weinig meer van. Vaag iets over de thematiek, nog vager iets van een sfeer.

Waar ik me wel iets van herinnerde was de televisiebewerking. Het beeld van een lange man in een vergaderzaal met mannen om hem heen en wat het slotbeeld geweest moet zijn: na zijn periode van afwezigheid zien de mannen vanaf de eerste verdieping meneer Dalem uit de tram stappen om het pand weer te betreden – het pand met de vergaderzaal. Als hij omhoog kijkt, deinzen ze collectief terug. Maar wat ik me vooral van die televisiebewerking herinnerde was de traagheid – die typische traagheid van Nederlandse televisiebewerkingen van toen. Veelzeggende stiltes tijdens, voor en na conversaties moesten psychologische diepgang suggereren. Aan alles merkte je dat over close-ups, beeldwisselingen enzovoorts enzoverder lang was nagedacht. De dramatiek moest voortkomen uit de esthetiek: de esthetiek van die wereldberoemde Nederlandse documentaires.

Maar als je De vergaderzaal leest is er van traagheid geen sprake – integendeel zelfs. Meneer Dalems desintegratie voltrekt zich in op zijn hoogst een half etmaal en de lezer die ik ben maakte dat razendsnel mee: in een leesroes die ik alleen onderbrak om af en toe even om me heen te kijken. Visueel naar adem happen. Alberts vertelt dit verhaal afstandelijk – we lezen over gebeurtenissen, conversaties en hallucinaties; er wordt ons geen enkele emotie meegedeeld. Maar er zit vooral een onontkoombaar ritme in het verhaal. Korte zinnen – korter dan in De honden jagen niet meer dat ik een paar maanden geleden las. Veel herhalingen vooral: op de eerste vier pagina’s staat exact veertig keer ‘zei’ gevolgd door een achternaam. Als er niet letterlijk wordt herhaald, wordt de zinsstructuur herhaald: een eenvoudige zinsstructuur. Een willekeurige pagina, p. 37: hij sloeg, hij dacht, hij liep, hij zag, hij keek, zei meneer Dalem, hij zag, hij ging, riep mijnheer Dalem, riep de fietser, riep meneer Dalem, hij liep, hij zag, hij deed, hij zag, riep meneer Dalem, hij dacht, hij liep, hij kwam, hij dacht, hij vond, hij liep. En zo’n pagina is niet dichtbedrukt.

Dat alles bewerkt bij mij dus een heuse leesroes. Daarvoor is ritme nodig, maar ook een inhoud die ertoe doet – juist die inhoud is nodig. En dan maakt het verder niet uit: eindeloos gepsychologiseer, eindeloze mythomanieën, eindeloos geneuzel. Eindeloze zinnen of juist de hele korte zinnen van Alberts. Als ik, de lezer dus, maar meegevoerd word in een hallucinatie die iets te vertellen heeft.  

 

dinsdag 9 augustus 2022

Reve, geld, Praat, Bourdieu

 

Las, op de tropische haciënda, in twee dagen het briljante proefschrift van Edwin Praat over Gerard Reve. Ik geloof niet dat ik ooit een met zoveel vaart en jeu geschreven officiële bijdrage aan de neerlandistiek gelezen heb - en dat niet alleen omdat het onderwerp daar een handje bij helpt. Juist ingewikkelde sociologische theorieën zet Praat heel helder uiteen en hij maakt minstens zo helder duidelijk waar het in die theorieën aan schort. Bijna hetzelfde geldt voor narratologische concepten - bijna hetzelfde, maar dat kan aan mij liggen. Praats stijl maakt dat je door wilt lezen in plaats van gedeeltes overlezen om eventueel alsnog iets te snappen.

Praat heeft Bourdieus kunstsociologie nodig om te laten zien hoe Reve vanaf het eind van de jaren zestig spot met de regels van de kunst. Hij proclameert zich dan nadrukkelijk als een schrijver met een winkel en neemt afstand van het onmaatschappelijke, bohemienachtige dat de kunstenaar aan zou moeten kleven in zijn belangeloze scheppingsdrang waarin het alleen maar gaat om kunst. Het model Van Gogh, zeg maar. Omdat Reve vanaf het eind van de jaren zeventig in zijn boeken een personage ‘Reve’ bij elkaar fabuleert waarin fictie en werkelijkheid onontwarbaar door elkaar lopen, heeft Praat de narratologie nodig. Aan wie of wat moet je bijv. de racistische uitspraken van het personage toeschrijven? Aan het personage dat zich ook laat kennen in interviews? Maar ook in die interviews stuit je op een oprechte mythomaan.

Het model Van Gogh en – in de Nederlandse literatuur – het model Kloos. Ik zou wel eens een studie willen lezen waarin Couperus langs Bourdieus meetlat werd gelegd: een schrijver die er al schrijvend een behoorlijk luxueuze levensstijl op nahield en heel wat personages schiep met kunstenaarspretenties. Of neem de verheven symbolistische dichter Boutens aan wie de verheven symbolistische dichter Leopold zich ergerde omdat hij het bij een uitgave van zijn – Leopolds – bundel had over geld.

Meer dan driehonderd pagina’s in twee dagen. Online, een oude laptop en een rechte houten stoel. Hoofd, nek, zitvlak en nog zo het een en ander. Voor de wetenschap moet men lijden.