woensdag 21 november 2012

Laatste gedicht (1)


        Een nacht

        Ik kwam door de voordeur naar binnen,
        sliep een nacht in een goed bed,
        ’s ochtends door de achterdeur naar buiten,
        zag het water van de grote vijver,
        ik wist niet dat dit er was.

Als ik als eerste aankom – het is de titel van de veertiende bundel van Nachoem Wijnberg. In dit laatste gedicht lijkt er inderdaad iemand aangekomen te zijn. Een en al rust en vrede: nachtrust en de volgende ochtend een regelrechte epifanie. Dat alles in vijf regels die zo uit een bloemlezing met Chinese poëzie kunnen komen – de van haar formele kenmerken ontdane Chinese poëzie waaraan westerse lezers gewend zijn en die zo’n natuurlijke indruk maakt. Alledaags taalgebruik krijgt poëtische kracht door een beeld en een emotie. Of Japans: de beroemde haiku met de vijver. Wat het lyrisch subject hier meemaakt, lijkt aardig in de buurt te komen van een moment van satori.

Veertien bundels sinds 1989, het jaar dat Wijnberg debuteerde met De simulatie van de schepping. Een verrassende bundel was dat: door de afschuwelijke, zuurstokroze kaft, door de illusieloze, prozaïsche toon van wat toch echt voor poëzie moest doorgaan, door de grote hoeveelheid personages die in deze gedichten het een en ander meemaakten waarvan de portee niet altijd even duidelijk was. Beroemde personages als Achilles, Bernard Berenson, Bertrand Russell, Marcel Proust, John Wayne en Albert Einstein. Daarnaast anonieme minnaars en minnaressen, taxichauffeurs, bisschoppen en rabbi’s. De gewaarwording geconfronteerd te worden met iets totaal nieuws - er komt een moment dat een lezer het niet zo heel vaak meer meemaakt. In 1989 overkwam het me met een gedicht als dit:

        John Lennon & Paul McCartney
 
        Zij zijn de leiders van de generatie
        en de verzamelplaatsen van gevoel en inzicht
        van de gehele generatie. Zij zijn twee
        die in de nacht van de havenstad Liverpool
        doorstuderen totdat een dienaar het waarschuwt
        dat het nu tijd voor het ochtendgebed is.
 
        Zij zijn de leiders van de generatie
        die in de nacht een redenering opstellen
        die doordringt tot de buitenste omhulling
        van de wereld (tot vlak voor de koning)
        en die zonder vervorming weerkaatst wordt
        en terugvalt naar de generatie in de wereld.
 
        Zij zijn degenen die niet slapen
        maar hun gezicht oprichten en hun ogen
        als de hand van de koning over de wereld streelt
        als nacht, en de hand van de koning herkent hen.

Twee popsterren verwezenlijken iets dat thuishoort in een wereld van dienaars, ochtendgebeden, redeneringen en een koning - een koning die zich buiten de wereld ophoudt. Het zou een ironisch gedicht over vergoddelijkte en zichzelf vergoddelijkende idolen kunnen zijn, maar er is ongetwijfeld meer aan de hand. Werelden lijken zich te versmelten in een bundel die op zichzelf al De simulatie van de schepping heet en waarin Lennon en McCartney personages zijn naast vele andere. Wat er precies aan de hand is: op zijn minst vergt het enkele herlezingen om erachter te komen. De zinnen in John Lennon & Paul McCartney lijken zo doorzichtig, zo doodgewoon – zo doodgewoon als in de poëzie van Faverey of Kouwenaar. Wie niet uitkijkt, tuurt zich een gat in de pagina om de lacunes in zijn begrip op te vullen.
 

Wordt vervolgd
 
(zondag gepubliceerd op Neder-L)
 

zaterdag 17 november 2012

Kijk op de wereld


Fotografie die je kijk op de wereld beïnvloedt. Medio jaren zeventig een overzichtstententoonstelling van Diane Arbus in het Van Abbemuseum. Dwergen, travestieten, patriotten, nudisten. Drielingen, New Yorkse chique, circusartiesten.

Zwart-wit, een laag perspectief, niemand lacht behalve degenen van wie we opeens vinden dat ze weinig reden tot lachen hebben. Bejaarden tijdens een dagje uit. Zwakzinnigen – ook tijdens een dagje uit.

De beste foto’s maakte ze in parken. In Washington Park dat, als ik het me goed herinner, niet meer dan een postzegel is in Manhattan. In Central Park - iets meer dan een postzegel. Een van die foto’s in Central Park laat een rotswand zien die zo’n tien tot twintig meter hoog moet zijn. Het grillige reliëf: richels, schaduwen en lichtplekken. Het niet minder grillige lijnenspel van kale boomtakken. Aan de voet van de rotswand vijf of zes bankjes met vijf of zes individuen die zich koesteren in lentezon. Het is lunchpauze, ongetwijfeld. Every man an island. Er is nog net een innig verstrengeld stelletje zichtbaar. Je krijgt niet de indruk dat die twee snel van hun existentie worden verlost.

De treurigheid van de zich verwezenlijkende medemens. Zwaaiend met een vlaggetje. Zijn lichamelijkheid vooral: de reuzen, de homoseksuele odd couples, de opgedirkte diva. De tatoeages, de nudistenpicknick. De stuurs kijkende meisjesdrieling: geboren in een drielinglichaam.

Een overzichtstentoonstelling in Foam die zich als de eerste overzichtstentoonstelling in Nederland presenteert. Ik heb meer oog voor het manipulatieve van Arbus’ uitsnedes van het menselijk bedrijf dan bijna veertig jaar geleden, maar die uitsnedes blijven indrukwekkend.

donderdag 15 november 2012

Sociaal


Steek ik mijn neus buiten de deur dan begint iedereen, echt waar, over de biografie van Reve. De vanzelfsprekendheid waarmee het particuliere publiek bezit wordt. Het soortelijk gewicht van Gerard en Joop. Gefragmenteerde intellectuele wereld creëert zijn gesprek bij de koffieautomaat. Het angstaanjagende geroddel bij de dorpskapper dat ik me, echt waar, herinner als de dag van gisteren.

Boer zoekt vrouw of Kroniek van een schuldig leven. Er zal een variatie zijn in de opleidingsniveaus. In zekere straten van Oud-Zuid wat meer van het een; in zekere straten van Amsterdam-Noord wat meer van het ander.

Het ironische is dat het allemaal begonnen lijkt te zijn met Op weg naar het einde en Nader tot u. Ik herinner me een interview met Simon Vestdijk waarin hij zich vol onbegrip uitliet over Reves ‘zendbrieven’ en zijn indiscreties. Zie de twee mannen en je ziet een waterscheiding: tussen, hoewel het zich allemaal in de jaren zestig afspeelt, een vooroorlogse habitus en een naoorlogse. Vestdijk, de grote bewonderaar van Proust en de auteur van de Anton Wachter-reeks, leest twee boeken van Reve en begrijpt niet dat hier iemand een vorm zoekt voor de verwoording van de manier waarop hij de wereld ervaart.

De biograaf van Hermans die op de televisie verschijnt om ons triomfantelijk mee te delen dat zekere obsessies – nee, pardon: Hermans’ hele thematiek is terug te voeren op het autobiografische. Hermans identificeerde zich als baardeloze jongeman met een superieure zus die in het niets verdween. Osewoudt en Dorbeck. Of Alfred en Arne. Aan het lijstje kunnen, geloof ik, enige namen worden toegevoegd.

Dorpsstraat, Ons Dorp. Een maatschappij creëert een vorm van sociale cohesie door het gedrag van iedereen die erbij wil horen te interpreteren en te beoordelen. Geroddel is onontbeerlijk voor de groep. Geroddel sticht de groep. Wat is geroddel anders dan het vertellen van verhalen over onszelf en anderen? We komen zomaar bij eh.. de sociale functie van literatuur.

Alle elfjarigen kwamen bij die kapper vandaan met hetzelfde bloempotkapsel. Ik geloof dat er ergens iets niet klopt.


(maandag gepubliceerd op Neder-L)


Naar aanleiding van deze reactie schreef ik nog:

Wat ik bepleit, is een ouderwetse ergocentrische benadering. Al dat gecontextualiseer, of het nu op Bourdieu geïnspireerd institutionalisme is of modern biografisme, interesseert me niet of nauwelijks. In de praktijk betekent het nogal eens dat wat vreemd of bijzonder is, wordt ingepast in hapklare interpretatiekaders. Monkelen om buitenissige types. De Nederlandse literatuurgeschiedenis – was getekend: Hildebrand.

zondag 11 november 2012

Lange, brede verzen


Houtblokken
 

Het is weer tijd voor lange, brede verzen.
Cirkelend rond een winter die geen dooi kent,
vuur zonder houtblokken dat een beeld wordt.

Een beeld en een beeld.
Het is zomer en het duinlandschap strekt zich
langs de zee. Voor ons. Langs het water, langs het water.
We rekken ons uit en zijn vol overgave. Dan gaan we terug
naar de stad waarin we wonen en die cirkelt rond een kern.
 
 
 

vrijdag 9 november 2012

Dode sleutel


 ‘(…) waar je zoekt naar een muziek die zoals Bach / De hartklop van je hersenfuncties kan verklaren’

‘blijvend vertrek’

‘We leefden er berustend in een hel van puur geluk’

‘Laat je vervelingsworm maar los op het drukke verkeer.’

‘Achterbleef, Achterberg. Haar dood is je brood geweest.’

‘Ook jij zit hier gevangen in je persoonlijke hitte.’

‘We zijn thuis in het eenzaam heelal van zijn stem.’

‘Niemand krijgt haar partituur te zien.’

‘Ik word wakker en herinner me de slaap/ Als een duidelijker manier van wakker worden’

‘de gevangenis van onze liefde’

‘Ik blijf de trouwe splinter / Die zijn weg vond naar je bloed dat ons soms kwijt wil.’

‘Alleen jouw handen wissen de mist uit ons gezicht.’

‘Harde noodzaak is hij, door toeval gebaard, verstild / Zoals een foto van de gil die pasgeborenen slaken./ Noodzaak is de steen, want heel dit leven heeft geen zin/ Dan onze zinloosheid gewicht te geven, hard te maken.’

‘Ik ben de dode sleutel die het slot moet zoeken’

‘De tuin sneeuwt langzaam vol. (…) (…) En alles wordt bijna een niets van verblindende openheid.’

‘Te dromen – wie weet, in nietig sterrenstof? Mysterie./ We slapen diep verborgen in elkaars materie.’

‘We vallen samen of uiteen.’

‘De avond valt. Het ernstige oktoberlicht’

‘De wildpastei als voorgerecht is een memento mori / Recht uit de oven. De dode dieren heb ik gered / Van hun dood’

‘We bevingeren vage initialen die ons verwekken.’

‘We hebben het heldere glas geheven / Tot tegen de hemelkelder, tot aan / De zwevende grond van ons bestaan./ Het afscheid komt als de waanloze winter, wit en stil.’


Regels die een dichter niet moet schrijven. Vind ik. Van een dichter die ik niet lees. Eén bundel in de boekenkast - de bundel waarmee deze dichter doorbrak en die nog steeds als een hoogtepunt in zijn oeuvre wordt gezien. Hoe een dichter kan vertrouwen op pathos en betekenissen.

Een mooi motto van Angelus Silesius:

             Freund, es is auch genug. Im Fall du mehr willst lesen,
             So geh und werde selbst die Schrift und selbst das Wesen.

Het is het enige, ongewild ironische in deze bundel – om wat Angelus Silesius hier schrijft en omdat deze barokdichter zich als geen ander bewust was van de ontoereikendheid van menselijke categorieën. Een gedicht als dit:

            Die Gleichheit 

            Ich weiss nicht, was ich soll; es ist mir alles ein:
            Ort, Unort, Ewigkeit, Zeit, Nacht, Tag, Freud und Pein.

Maar liefst acht zaken die één zouden kunnen zijn. Leonard Nolens zou er niet alleen zijn bundel De gedroomde figuur uit 1986 mee vullen, maar nog heel wat meer.


(zondag gepubliceerd op Neder-L)


dinsdag 6 november 2012

Laatste gedicht (4)

 
Nogmaals grassère, het laatste gedicht in Van de maltentige losbol:
 
grassère
 
dwars door mistroostige mist
blijft hij van herfst naar lente ons vervoeren
deze lachende alchemist
met zijn picturale partituren
 
Van de roerloze woelgeest had Lucebert afgesloten met het beeld van een wereld ‘zonder morgenrood zonder jaargetijden zonder taal’ – een wereld die uit niets meer bestond dan uit wat hier ‘mistroostige mist’ wordt genoemd. Het slotgedicht uit die bundel van een jaar eerder riep een doodse wereld op – een wereld waarbij vergeleken Dantes hel een kleurrijke bedoening was. In Van de maltentige losbol is die doodse wereld in zekere zin een realiteit. Niet alleen herdenkt Lucebert in grassère zijn overleden buurman, de bundel zelf verscheen postuum. Een dichter spreekt zich uit over wat er van het werk van een schilder zal blijven: het zijn partituren die ‘wij’ tot leven kunnen brengen. Het is een boodschap die we te horen krijgen van een dichter die wist dat hij ons vanuit zijn eigen schimmenrijk zou bereiken.
 
Kunst kan nogal wat, dus. Over het graf heen blijft het werk van een schilder en bereikt ons een dichter – wanneer een bundel postuum gepubliceerd en gelezen wordt, gebeurt dat laatste per definitie. Toch: elke keer als ik Van de maltentige losbol lees, overvalt grassère me als een onverwacht slotakkoord. Zo inktzwart was Lucebert in zijn drie vorige bundels – juist over wat kunst vermag; zo inktzwart is hij af en toe ook in Van de maltentige losbol: een woordcombinatie als ‘lachende alchemist’ zou in het meeste wat aan grassère voorafgaat, eerder als aanduiding worden gebruikt voor de leugenachtigheid van kunst en kunstenmakers dan voor een onverwoestbare kracht. Het geldt zelfs voor mieren eten, het vóórlaatste gedicht:
 
            mieren moet men eten en schoonheid dienen
            met gestaalde edele delen steden bestoken
            het klinkt goed maar doet de oren pijn
 
En even later:
 
            dichten en bezweren is dan ook hardnekkig zingen
            met een pruillip zo ontstaat de hele mens laag voor laag
            hij die martelend miert (…)
            hij die het eigen monster melkt voor elk drinkgelag

Dat Gérard Grassère enige verwantschap zou vertonen met zo’n ‘hij’, dat Lucebert zelf, de dichter van grassère, ook maar iets weg zou hebben van zo’n ‘lachende alchemist’, is na deze regels moeilijk voorstelbaar. Toch is grassère het gedicht dat meteen op deze regels volgt; toch wordt Lucebert, de dichter die postuum zijn werk laat lezen, juist door die handeling een alchemist die ons partituren voorzet. Heel wat zelfs: Van de maltentige losbol bevat meer dan zestig pagina’s poëzie.
 
Het betekent, misschien, dat wat Lucebert aan poëticale ideologie uitdraagt, in de praktijk van zijn poëzie wordt gerelativeerd. Taalscepsis, scepsis omtrent wat een dichter met zijn poëzie kan bewerkstelligen, was al te vinden bij de vroege Lucebert – de Lucebert van vóór het writer’s block en de lange bundelloze periode. In zijn beroemdste gedichten vaak: gedichten als ik tracht op poëtische wijze en school der poëzie. Daar staan andere beroemde gedichten tegenover: extatische liefdesgedichten en gedichten vol mystieke vervoering. De vroege Lucebert was óók de dichter van wij zijn gezichten, ik draai een kleine revolutie af en lente-suite voor lilith. En de sceptische gedichten – wat en hoe er ook gehoond wordt in school der poëzie: het gedicht kent een gedreven ritme en een sonoor eindrijm. ik tracht op poëtische wijze heeft een retorische ademruimte die bij de late Lucebert zou gaan ontbreken – de Lucebert die mij eerder deed denken aan toneelschrijvers als Beckett en Bernhard dan aan een lyricus. Bij de vroege Lucebert staat het pessimisme aangaande mens, taal en wereld op gespannen voet met de lyrische Schwung en de retorische effecten die zijn poëzie in de jaren vijftig zo bijzonder maakten. Luceberts vroege poëzie lijkt doortrokken van ambivalentie. Juist die ambivalentie is bij de late Lucebert verdwenen.
 
Tot Van de maltentige losbol, zeg ik voorzichtig. Er is het slotakkoord. Er is, daarnaast, een poëtische praktijk die enigszins lijkt af te wijken van die in de drie voorgaande bundels. De versregel is terug – de visuele versregel die de neerslag vormt van een akoestische eenheid. Als ik me niet vergis, zijn de versregels in Van de maltentige losbol over het algemeen wat korter dan in de voorgaande bundels. Het lijkt een nietszeggend detail, maar het betekent dat de bladspiegel wat minder volloopt met clausen en frasen en iets meer met versregels die zich als een akoestische eenheid hebben aangediend. Last looks, last books heette het boek van Helen Vendler waarnaar ik eerder verwees. Misschien construeer ik te veel Bejahung in een late levensfase, maar uit grassère spreekt hoe dan ook een zekere verzoening met wat een kunstenaar doet en wat een dichter kan.

 
(vrijdag gepubliceerd op Neder-L)

zaterdag 3 november 2012

Gedicht met bladspiegel


Te veel bladspiegel voor Het Liegend Konijn. Dan hier maar de oorspronkelijke versie. Het gaat om de voorlaatste regel. Het gedicht werd ruim twee jaar geleden geschreven - vóór de bundel van Jan Lauwereyns uitkwam.


Hemelsblauw 
 
Zie de boom die werd geplant in de boomgaard ‘van het goede tij’ en
zie de vruchten die werden geoogst. Voordat je naar binnen gaat,
gooi je je handschoenen weg en ruik je de gierput.
Dit is het schuim van de zee. Het schuim van de zee eet
het schuim van de zee.
 
In de huiskamer drijft het wereldgebeuren aan.
De schaal met de aardappelen en de schaal met het fruit.
Er gaan zeilen in de verte. Je weet
dat de dag een ladder is die je wegtrapt. Daar gaat de ladder.
 
Rond het huis verspreiden zich de kinderen. Ze vallen langzaam van het dak af.
Ze zijn hemelsblauw.