woensdag 30 april 2014

Oude jazz


Over Hans Verhagen (2) 
                                                                
In 2003 verschenen Verhagens verzamelde gedichten onder de titel Eeuwige vlam - met daarin de tweede versie van het openingsgedicht uit Sterren cirkels bellen die ik eerder citeerde -, werd er een tentoonstelling gewijd aan zijn werk in het Letterkundig Museum en kwam er onder de titel Tegen alle bloedvergieten en kanariepieten in een Schrijversprentenboek uit waaraan moderne grootheden als Jan Mulder en Ilja Pfeijffer meewerkten. Na twee decennia waarin van Verhagens reputatie niet veel meer over leek te zijn, was dat een wonderbaarlijke wederopstanding.

Het was vooral de dichter zelf die opstond. Niet direct met Kouwe voeten dat na een pauze van twaalf jaar verscheen in 1983 en ook niet met Autoriteit van de emotie uit 1992 - beide bundels werden matig ontvangen. Het veranderde pas echt met Echoput & luchtkasteel uit 1995. In 2000 verscheen Triomfantelijke wandelingen, in 2002 Quasi-kamikaze: niet alleen een dichter leek weer in zijn dichterschap te geloven, maar dat deden ook een uitgever die zijn werk liefdevol uitgaf en spraakmakende critici als Pfeijffer en Gerbrandy. De goegemeente geloofde met hen mee.

Tegen alle bloedvergieten en kanariepieten in gaat vergezeld van een dvd met fraaie fragmenten uit Het gat van Nederland - het legendarische VPRO-programma dat onder redactie van Hans Keller de buitenissigheid van het vaderland registreerde, twee seizoenen werd uitgezonden, met de Nipkowschijf werd bekroond en de standaard zette voor een VPRO-documentairestijl die het decennia heeft uitgehouden. Trage camerabewegingen nemen een omgeving op, een interieur en een personage. Onderwerp en personage worden geïntroduceerd door een bronzen stem - die van Hans Keller of Jan Blokker. Na verloop van tijd begint het personage zelf te spreken. Pauzes, stiltes, sfeer - het was de esthetiek van de beschaafde joint. Berichten uit de samenleving, Macchiavelli, Diogenes: tot diep in de jaren negentig liepen reeksen boeren naar een hekje en staken ze, wanneer ze eindelijk binnen waren, in rembrandtiek licht een pijp op. De stijl leeft getrivialiseerd voort in een programma als Man bijt hond.

In 1973 zochten jonge programmamakers een geschikte vorm voor hun visie op het menselijk bedrijf. Wat zoveel jaren later vooral opvalt, zeker in de bijdragen van Verhagen, is de melancholie: in de onderwerpskeuze en in de manier waarop er werd geregistreerd. Invalide kloosterzusters prijzen hun schepper en hompelen onder begeleiding van Flying van de Beatles het beeld uit. Een Rotterdamse juwelier draait alleen nog maar oude jazz - muziek uit de tijd dat het uitgaansleven nog gezellig was en zijn joodse vriend niet verdwenen. De ondergang van tbs'ers, junks, de schrijver Vaandrager: de terughoudende interviewer Verhagen lijkt zijn protagonisten onbeperkt het woord te geven, terwijl de camera geduldig en precies hun omgeving verkent.

Na de expansieve jaren zestig was dat het begin van de jaren zeventig: de jaren waarin Mensje van Keulen en F.B. Hotz debuteerden, Komrij de negentiende eeuw in ere herstelde en Nescio een belangrijker schrijver werd dan Vestdijk. De meeste indruk op de dvd bij Tegen alle bloedvergieten en kanariepieten in maakte op mij Trap naar zee: een documentaire uit 1975, een jaar na het einde van Het gat van Nederland. In Verhagens geboorteplaats Vlissingen worden de dijken verzwaard en moet een monumentale trap verdwijnen. Een trap verdwijnt, gebouwen verdwijnen, een man en een vrouw op een ansichtkaart worden door niemand meer herkend. In wat nog het meest een associatief filmessay lijkt, komen onder meer een sloper aan het woord, een oude man die de decennia heeft meegemaakt, een jongeman die de ruimte van zijn jeugd afgebroken ziet worden. In 1975 was ik zeventien; ik geloof dat ik rond die tijd een tikje te ongedurig was voor slome VPRO-esthetiek. Ik zie Trap naar zee nu en zie bakkebaarden, gekleurde overhemden en vreemde truien praten over een wereld die is verdwenen.


Eerder verschenen op Neder-L.

maandag 21 april 2014

Spatie


Over Hans Verhagen (1)

Ik rij wat rond,
maar meestal zit ik binnen,
te creëren.

Als de zon schijnt gaan de tuindeuren open.

Je kan de gouden regen ruiken.

Of:

Ik rij wat rond,
maar meestal zit ik binnen,
te creëren.

Als de zon schijnt gaan de tuindeuren open.

Je kan de goudenregen ruiken.


Wie in een antiquariaat de planken met poëzie afstruint, heeft de bundel waarvan dit gedicht het openingsgedicht is, op zijn minst gezien. Sterren cirkels bellen van Hans Verhagen verscheen in 1968 niet alleen in de oplage van een Literaire Reuzenpocket van de Bezige Bij, maar de bundel was ook spectaculair vormgegeven door Wim T. Schippers. Vijf, zes kleuren met dan ook nog drie verschillende tinten blauw, op de voor- en achterkaft een portret van de dichter als John Lennon, sterren, cirkels, rechthoeken, rafelranden, een palmboom, een ganzenveer - het lijkt een psychedelische uitdragerij, maar wie de bundel ooit in handen heeft gehad, ziet een heldere esthetiek in de traditie van Piet Zwart en Dick Elffers. Wat de vormgeving betreft is het zonder twijfel de mooiste bundel die ooit in Nederland verschenen is. Als ik al die exemplaren in de antiquariaten zie, is - geloof ik - niet iedereen het met mij eens.

Gedichten 1964 - 1967 luidt de ondertitel van de bundel die, zoals uit de inhoudsopgave blijkt, in totaal zestien cycli bevat. Ik rij wat rond is het eerste gedicht van De droom van de dichter, een cyclus uit 1967. Dat de bundel juist met die cyclus opent, is een bewuste keuze geweest van Verhagen. De vijftien overige cycli worden chronologisch gepresenteerd: van Televisie uit 1964 tot Bellen uit 1967. In Eeuwige vlam, de uitgave van Verhagens Verzamelde gedichten uit 2003, is de chronologie hersteld. De cyclus die Sterren cirkels bellen eerst opende, sluit de bundel nu af. Wat eerst de introductie vormde tot afgemeten readymades laat nu vooral de continuïteit zien met wat erna kwam: de in een religieus idioom gegoten mystiek van Duizenden zonsondergangen. Ook die fraai uitgegeven bundel, met op de kaft het Kreuz an der Ostsee van Caspar David Friedrich in een okerkleurig waas, werd een succes bij kritiek en publiek: drie drukken in ruim een jaar. Ook die bundel werd een evergreen in de antiquariaten.

In de decennia die volgden ging het niet zo goed met Verhagens reputatie. Toen in 1983 eindelijk Kouwe voeten verscheen, werd dat nieuwe werk slecht ontvangen. Voor Komrij moet Verhagen iets vertegenwoordigd hebben wat hij verafschuwde: in de eerste druk van zijn Duizend en enige gedichten uit 1979 nam hij precies één gedicht van hem op. Een Nel Benschop van de trippende gemeente, zoiets. In literatuurgeschiedenissen uit die jaren is Verhagen evenmin erg aanwezig. Anbeek noemt in 1990 zelfs zijn naam niet – het werk van Armando en K. Schippers wordt uitvoerig geanalyseerd. In Nederlandse literatuur, een geschiedenis uit 1992 komt Verhagen één keer voor in het hoofdstuk over de verhouding van Nederlandse auteurs tot de Heilige Schrift: in Duizenden zonsondergangen wordt Maria Magdalena aangeroepen. Als het elders over de cruciale periode van gard sivik en De nieuwe stijl gaat, vallen de namen van Verhagens mederedacteuren Sleutelaar en Armando - het is alsof de naam van de dichter die op het moment zelf de poëtica het meest leek te verwezenlijken, moest worden verdonkeremaand. Dat gaat door tot Altijd weer vogels die nesten beginnen van Brems uit 2006: de naam van Verhagen is te vinden in opsommingen van redacteuren, Zestigers of dichters in Carré, maar het blijft allemaal terloops. Het werk van Vaandrager, Armando en zelfs Sleutelaar blijkt wél uitvoerige citaten te verdienen.

Dat Verhagen in 2009 de P.C. Hooftprijs werd toegekend, kwam voor velen dan ook als een verrassing.



Eerder gepubliceerd op Neder-L.