vrijdag 28 september 2012

Biografie (2)


Honderdvijfentwintig auteurs uit de negentiende en twintigste eeuw van wie het werk op de leestafel kan liggen. Romans die vragen om een esthetische, emotionele en intellectuele respons. Die die respons willen. Die daartoe uitnodigen. Gedichten en gedichtenbundels. De lezer onder de leeslamp, op de sofa, in de trein, achter zijn bureau. Achter zijn computer desnoods – enthousiast of minder enthousiast zijn bevindingen formulerend. Thema’s, lijnen in een oeuvre, stilistische opgetogenheid, het boek of het gedicht en de wereld. De organisatie en uitwisseling van dat alles. Onderzoekprogramma’s, vaktijdschriften, neerlandistiek. Rage, hype, paradigma.

Als er één paradigma is dat zich de afgelopen decennia heeft weten te nestelen, dan is het dat van het biografisch onderzoek. Honderdvijfentwintig gebiografeerde auteurs. Sommigen van hen kregen er meer dan een; sommige biografen schreven er meer dan een. Wim Hazeu, Jan van der Vegt. Laten we zeggen: honderdtien biografen. Honderdtien enthousiaste lezers en lezeressen keken niet het paard in de bek, maar de gulle gever. Enkele biografieën werden bestsellers, de meeste niet. Hoe dan ook: wie de biografieën las, keek mee. Niet naar de roman, het korte verhaal of het gedicht dat een auteur de moeite waard vond om aan ons voor te leggen, maar naar iets anders.

Het ongelukkige tweede huwelijk van Emants, de vrouwengeschiedenissen van Douwes Dekker, alcoholisme, oorlogsverleden, geen oorlogsverleden, vlekken in de lakens, geloofstwijfels, politieke keuzes, vriendschappen, vijandschappen, ouders, minnaressen, ouderdomskwalen, succes, miskenning, writers blocks, huizen, woonplaatsen, het geestelijk klimaat, kinderen, ruzies met uitgevers, geldproblemen, een rijbewijs of de trein, de psychopathologie van het dagelijks leven, de jaren vijftig, de jaren zestig, de jaren zeventig, het Nachleben.

Geesteswetenschappen in tijden van postmodernisme, schreef ik eerder. Sommige biografen zien zich als harde wetenschappers, andere als literatoren. Een genuanceerde tussenpositie – daar kun je mooi over theoretiseren. In tijden van taalscepsis, in tijden waarin de grote verhalen onderuit werden gehaald, schrijven biografen talloze kleine verhalen waarin coherentie, chronologie en causaliteit grandioos wisten te overleven. De drie c’s die we nodig hebben in de dagelijkse omgang. Dat wat die omgang wil ontstijgen – grote of kleine meesterwerken, oeuvres -, wordt er rücksichtslos naartoe teruggebracht. Dat wat een auteur vóór zich ziet, wordt teruggeschopt naar waar het vandaan kwam en zo onschadelijk gemaakt.

Het betekent dat meer dan een eeuw filosofische reflectie – laten we zeggen: vanaf Nietzsche - en meer dan een eeuw literair experiment – vanaf Proust en Woolf – teniet worden gedaan in een genre dat meer dan aan wat ook doet denken aan journalistiek: boekhoudkundige vlijt wordt gekoppeld aan vormconventies die net zo min ter discussie worden gesteld als de alledaagse sociologie en psychologie waarmee al die levens in een mal worden gedwongen. Met wetenschap heeft het niets te maken en met literatuur evenmin. Al die levens: ze zijn slaapverwekkend. Al die biografieën: journalistiek. 


(op 15 september gepubliceerd op Neder-L)

zaterdag 15 september 2012

Biografie (1)

 
Bertus Aafjes, Gerrit Achterberg, Hans Andreus, Jan Arends, Armando (i.v.), Anton Bergmann, J.C. Bloem (2x), Godfried Bomans (i.v.), Louis-Paul Boon (i.v.), F. Bordewijk, P.C. Boutens (i.v.), Menno ter Braak, Willem Brakman (i.v.), Raymond Brulez, Victor J. Brunclair (i.v.), Boudewijn Büch (i.v), Andreas Burnier (i.v.), Conrad Busken Huet, Cyriel Buysse, Jan Campert, Simon Carmiggelt, J.B. Charles, Frans Coenen, Hendrik Conscience, Antoon Coolen, Louis Couperus, Jan Cremer

Johan Daisne (i.v.), P.A. Daum, Cola Debrot, Lodewijk van Deijssel, Maria Dermoût, Miep Diekmann (i.v.), A. den Doolaard, Johnny van Doorn, Anton van Duinkerken, Frederik van Eeden, J.K. van Eerbeek, Jan G. Elburg, Willem Elsschot, Marcellus Emants, Henriëtte van Eyk (i.v.)

Kees Fens (i.v.), Anne Frank, Jacques Gans, P.A. de Génestet, Ida Gerhardt (i.v.), Guido Gezelle, Maurice Gilliams, Herman Gorter, Jacob Israël de Haan, Jan Hanlo, Jan de Hartog, Pé Hawinkels (i.v.), Herman Heijermans, W.F. Hermans (1 + i.v.), Abel Herzberg, Nynke van Hichtum, Han G. Hoekstra, F.B. Hotz, A.M. de Jong, Max de Jong

Pierre Kemp, Willem Kloos, Anton de Kom, Hans Lodeizen (2x), Emmy van Lokhorst (i.v.), Rosalie en Virginie Loveling, Lucebert (jeugd + i.v.), Herman de Man, A. Marja, Hendrik Marsman, Cissy van Marxveldt (i.v.), Jaap en Ischa Meijer, Willem de Mérode, Richard Minne, J.A. dèr Mouw (i.v.), Multatuli ( x), Top Naeff, Alice Nahon, Nescio (i.v.), Martinus Nijhoff (i.v.), Jan van Nijlen, Hélène Nolthenius, Paul van Ostaijen, Jo Otten, J. van Oudshoorn

Jacques Perk, E. du Perron, R.J. Peskens (i.v.), Johan Polak (i.v.), Jacques Presser, Gerard Reve, Karel van het Reve, Tjalie Robinson, Paul Rodenko, Albrecht Rodenbach, A. Roland Holst, Henriëtte Roland Holst, Annie Romein-Verschoor, Nico Rost, Renate Rubinstein (i.v.), Annie M.G. Schmidt, J.J. Slauerhoff, Stijn Streuvels, Madelon Székely-Lulofs, Herman Teirlinck, Felix Timmermans, Marten Toonder (i.v.)

Bob den Uyl, Cornelis Bastiaan Vaandrager, M. Vasalis, Simon Vestdijk (2x), Hendrik de Vries, Theun de Vries, Victor van Vriesland (i.v.), Willem Walraven, Gerard Walschap, Hans Warren (i.v.), Jan Frans Willems, Wilma, Jan Wolkers (i.v.), Karel van de Woestijne, Lode Zielens.


Anderhalf uur echte research: Google en een blik op de planken van de meest neerlandistische boekwinkel in Amsterdam. Dat is niet die met de trappetjes. Vlaamse en Nederlandse auteurs uit de negentiende en twintigste eeuw. Twee levende: Armando en Cremer. Sommige auteurs deden er nog wat naast. I.v. betekent in voorbereiding.

Niet allemaal dezelfde standaard van wetenschappelijkheid, maar er werd heel wat gepromoveerd. Ik heb ongetwijfeld het een en ander over het hoofd gezien. Ik presenteer de lijst in blogalinea’s omdat ik een hekel heb aan visuele structuurloosheid. Het effect zou in meer dan één opzicht iconisch zijn geweest.

Geesteswetenschappen in tijden van postmodernisme. Wordt vervolgd.
 
 
(op woensdag 22 augustus gepubliceerd op Neder-L, aldaar aangevuld door E.V.)

vrijdag 14 september 2012

Klassiek

 
Een gedicht dat voor je ogen klassiek wordt. Ik kwam het tegen op de poëziekalender van Meulenhoff en kocht meteen het recente nummer van Het Liegend Konijn dat als bron werd vermeld. Het bevatte tien gedichten van een dichter die – blijkbaar - in 2003 zijn laatste bundel had gepubliceerd. Op zijn naam was ik wel eens gestuit in bloemlezingen, maar die paar losse gedichten hadden nooit veel indruk op me gemaakt. Dat deed dat ene gedicht nu wel – dat ene gedicht dat de samenstellers van de kalender uit een tijdschrift hadden geplukt. Gelijk hadden ze, vond ik, en ook de negen andere gedichten in Het Liegend Konijn waren niet mis.

Enkele maanden geleden verscheen Het wilde kind, de derde bundel van René Puthaar. De bundel is goed ontvangen en het gedicht wordt overal, in werkelijk elke bespreking, geciteerd. Gisteren ook weer, in de vijfsterrenrecensie in de NRC. Het gaat over de lente, dat scheelt. Ik hoef het niet over te typen, maar kan het hiervandaan kopiëren. Het gaat vanaf nu het gedroomde gedichtenleven leiden: in zijn bundel en in de meest uiteenlopende bloemlezingen. Lezers, contexten, betekenissen. Interpretaties, literatuurgeschiedenissen, schoolboeken. Dat is allemaal minder triest dan het klinkt. Die brug bij Bommel ligt er ook nog steeds heel aardig bij.


Het voorjaar

Zoals iemand in het donker vragen kan,
zelf in het zwart, niets voor ogen:
is het al licht? Komt eindelijk de zon op?

Snijdend en eenvoudig als het binnenlopen
van een kind, gezien van waar geen binnen is.
Het woord, licht, glijdt van zijn hellingen

ons dal in, alomtegenwoordig wordt het dag
en in het duister, niets voor ogen, leeft het
in de zilverspinsels van zijn bruidssluiers,

spreidt het zonder aarzelen zijn lakens uit
over het veld en gaat zichzelf te buiten
in het lichtste: voorjaarslicht, alles begint.

Hoor je? Dat is wat het donker vraagt.
Een ongeboren merel luistert. In de ceder
huivert kou. Dat is wat het duister ons vertelt.

René Puthaar, Het wilde kind, Amsterdam 2012.
 
 
(op 1 september gepubliceerd op Neder-L)