zondag 20 mei 2012

Ballade


Op de poëziekalender van Meulenhoff vandaag. Met wat opeens een omgekeerd hemelvaartsgedicht blijkt te zijn: een fraaie keuze van Jansen en Schiferli. Ballade van de natte broekspijpen heet het gedicht en het is desgewenst ook hier te bezichtigen. De kalender heeft een oplage van 9000; gisteren Pfeijffer, eergisteren Bernlef. Ik voel het symbolisch kapitaal door mijn handen stromen.

Vanaf de hoge berg van mijn snobisme keek ik op zo’n kalender neer. Nu ik er een in huis heb, merk ik dat het goed uitpakt. Kalender op de werktafel; overbekende dichters uit de canon, dichters van wie ik nog nooit had gehoord. Ontdekkingen, teleurstellingen. Ik heb ooit beweerd dat het lezen van een dichtbundel nog het meest in de buurt komt van het bezoeken van een tentoonstelling. De lezer bladert en wordt getroffen. Hij leest, herleest en heeft een ervaring die kortstondig is en intens. Zintuigen en geest – alsof hij naar een schilderij kijkt. Het lineaire proces van het lezen wordt, tijdens het proces van het lezen zelf, ondergeschikt aan iets anders: een acuut verlangen naar de gewaarwording van samenhang in een hier en nu. De kalender schept de condities met een roerende regelmaat.

Hij doet dat misschien wel meer dan een eigentijdse, volgens een weloverwogen concept ingerichte dichtbundel  – het soort dichtbundel dat redacteuren, critici en juryleden het gevoel geeft dat ze leven in een overzichtelijke wereld. De meest suffe tentoonstellingen worden ingericht door conservatoren met een idee. Nogal wat dichters passen zich aan en zien zich als hun eigen conservator. Ze schrijven misschien opmerkelijke gedichten, maar die worden aan elkaar geregen in bundels. Het rijgsnoer, ben ik bang, interesseert me niet erg. 

Een ballade vertelt een verhaaltje. Ik was in Amsterdam komen wonen en zag me opeens omringd door een hoop water. Een natte zomer werd gevolgd door een nat najaar. Van kruin tot broekspijpen. Ik had een nieuwe baan gekregen en vond mijzelf af en toe terug in een jeugdherberg – ook tamelijk schokkend na vijfentwintig jaar. Een beeld dat ik voor me zag bij het schrijven van het gedicht was dat van een jongetje van een jaar of zes uit een ‘tribal village’ in Thailand. Lonely-Planetromantiek prijst het bezoek van zulke dorpen aan ter wille van een authentieke ervaring. Wat de reiziger tegenkomt, zijn doodarme mensen in hutten. Een bloot jongetje rende vrolijk door het dorp met een fladderende vlinder aan een touw.

Morgen Tom van Deel met Ballade van de ansjovis. Mooie eerste regel: ‘Wij zijn het zilver van de Zuiderzee geweest’.  


(donderdag gepubliceerd op Neder-L)

donderdag 17 mei 2012

Een wereld te verliezen


De bestsellers van de jaren zestig, zeventig, tachtig – boeken vol tierige jongemannen. Turks fruit, Opwaaiende zomerjurken, De aanslag, Het verdriet van België. Het malle proza van Maarten ’t Hart. Aan de tierigheid werd het een en ander in de weg gelegd maar dat zoiets niet goed was –  daar gingen die boeken over. Het perspectief lag bij de jongemannen. Generaties herkenden zich en de generaties die dat niet deden zagen achterneven en kleinzonen aandoenlijk lijden en strijden.

Dat ligt nu nogal anders. Tirza, Het diner, Bonita Avenue, Tonio – verkoopsuccessen van de afgelopen zes jaar die meer gemeen hebben dan hun korte titels. Zoveel meer dat het geen toeval kan zijn. Ik vind het moeilijk om Tonio in een generaliserend betoog te betrekken, maar de overeenkomst is duidelijk: in de vier boeken wordt een gelukkige gezinsstatus-quo verstoord en de handelingen van adolescenten en postadolescenten vormen daarvan de oorzaak. Ouders proberen vervolgens uit alle macht de status quo te herstellen. Het boek gaat vooral daarover - meer dan over de ordeverstoring zelf.

Bij de ouders ligt ook het vertelperspectief. Alleen in Bonita Avenue is dat meervoudig, maar Siem Sigerius zal door elke lezer het meest als hoofdpersonage worden ervaren. Siem, minister van onderwijs en vader van één zoon en twee stiefdochters, gaat aan de machinaties van zijn kinderen ten onder – en aan zijn onhandige reacties daarop.  Zijn gezin is een echt modern gezin. De zoon uit zijn eerste huwelijk ziet hij nauwelijks en voedt hij niet op; zijn stiefdochters accepteert hij uit volle overtuiging als echte dochters.

Ik heb me de afgelopen weken afgevraagd hoe zo’n omslag te verklaren valt. Over de in het oog lopende overeenkomsten tussen Het diner en Bonita Avenue is het nodige geschreven. Dat die en andere overeenkomsten vooral grote verschillen behelzen met wat een of twee generaties eerder vanzelfsprekend was, is bij mijn weten niet opgemerkt. Aan Turks fruit laat zich dat het best illustreren. Ook nu zou het verhaal misschien een bestseller kunnen worden: wanneer het verteld werd door de ogen van de moeder van Olga. De vrouw die voor de lezer uit 1969 nog het meest leek op een toverheks of stiefmoeder uit een gruwelsprookje - ze zou haar dochter eerst verliezen aan een onverantwoordelijke kunstenaar en daarna aan een ziekte. We zouden met haar meeleven.   

Is het lezerspubliek veranderd? Het maatschappelijk klimaat? Is er iets veranderd in de verhouding tussen ouders en kinderen? Van alles wat, ongetwijfeld. Tierige jongemannen lezen niet, oude vrouwen wel. De cultuurstrijd die ’t Hart en consorten streden, is beslecht. Ongehoorzaamheid heeft het anti-intellectuele odium van Geenstijl gekregen, fris en vrolijk bouwen aan een nieuwe wereld is iets uit een vorige eeuw. Kinderen zijn een keuze geworden die vooral niet mag tegenvallen. In een wereld van echtscheidingen en vruchtwaterpuncties is een gelukkig gezinsleven een existentiële verplichting – de enige existentiële verplichting die ons rest.

Grunberg was vijfendertig toen Tirza verscheen en een gelauwerd schrijver; Bonita Avenue was het debuut van een jonge schrijver. Onverantwoordelijk gedrag van adolescenten kenden ze ongetwijfeld uit eigen ervaring; de angst van ouders hebben ze misschien waargenomen en in ieder geval verbeeld. Hun verbeelding ging een bepaalde kant uit – als literatuur een maatschappelijk nut heeft, dan schuilt dat in de verwoording van inzichten waarop de verbeelding vat heeft, maar die nog nauwelijks te rationaliseren zijn. Ik ben van nature geen cultuurpessimist, maar het valt me op: in de verbeelding die op dit moment bij grote lezersgroepen aanslaat, is er een wereld te verliezen – een wereld van particulier geluk. Zo ervaren we het leven op aarde blijkbaar. Woorden als tierig en druistig – mooie woorden waren dat.   


(maandag gepubliceerd op Neder-L)

maandag 14 mei 2012

Aankondiging


“Waar ooit Pictische stammen elkaar met bijlen en speren te lijf gingen…” – zo begint een roman die vandaag werd aangekondigd.

Vast een mooi boek van Jan-Willem Anker, maar ik las 'Piëtistische stammen' en was benieuwd naar het vervolg.



(vorige week maandag gepubliceerd op Neder-L)

maandag 7 mei 2012

Poetryblog

Over o.a. Sappho. Eerder al eens over Gertrude Starink.

Hoax

Een echte literaire hoax: kom er eens om. Hier is er eentje – nog onontdekt, al zullen er genoeg lezers zijn geweest met enige twijfels. Hoewel: ik heb het afgelopen jaar de nodige lezers gesproken en ze vonden de avonturen van het hoofdpersonage wat veel, soms nogal sterk - maar echte twijfel, nee. Het gaat om Montyn van Dirk Ayelt Kooiman. Een geval van pseudologia phantastica dat het nog meest doet denken aan de manier waarop Boudewijn Büch in zijn dramatisch verleden ging geloven. Montyn werd in 1982 bij de lezers geïntroduceerd als een staaltje faction in de Amerikaanse traditie. Hoofdpersoon Jan Montyn vertelde zijn oorlogsbelevenissen in het boek, op middelbare scholen, in een marathoninterview op de VPRO-radio en nog in 2004 in een tv-documentaire die werd uitgezonden door de NPS. Wat hij aan feiten bij elkaar verzon, was voor een groot gedeelte gebaseerd op lectuur en het Polygoonjournaal.

Dat is althans wat ik beweer in een geleerd artikel dat ik vandaag op mijn website heb geplaatst. Het was een regenachtige zomer waarin ik niet op vakantie kon en behoefte had aan feitelijkheid. Een paar maanden daarvoor had ik Montyn gelezen. Mijn referentiekader was een ander dan dat van een lezer uit 1982 – in Nederland hebben we niet alleen de casus Büch gekend, maar ook die van Friedman en Voeten. In België was er een mevrouw geweest die was gered door een roedel wolven, in de VS een liefdesgeschiedenis met appels die over het hek van Buchenwald waren gegooid – ik verwijs ernaar in het artikel. Het neemt niet weg dat ik Montyn ging lezen met een normale willing suspension of disbelief. Toen ik die suspension niet langer op kon brengen, ging ik het boek lezen alsof het een document was – het is het een of het ander. Ik telde 41 dramatische scènes. Van zeven kon ik geloven dat ze zich hadden voorgedaan zoals ze door de verteller werden gepresenteerd. Alle andere waren òf door de herinnering onherstelbaar vervormd òf een regelrechte fantasievoorstelling. Voor zestien van de 41 geldt het laatste – pure producten van de verbeelding.

Dat zou niet erg zijn als het boek niet zou zijn gebaseerd op een andere afspraak met de lezer. De lezer wordt voorgehouden dat Montyn uit feit en fictie bestaat. Wat feit is, is duidelijk: dat zijn de gebeurtenissen. Wat fictie is, zijn de literaire middelen. Daarmee, meldt de achterkaft en meldde Kooiman in interviews, ‘werd de werkelijkheid van toen, van de loopgraven aan het Oostfront tot de napalmbombardementen in Vietnam, voelbaar (…) gemaakt.’ Het probleem is die werkelijkheid – die heeft zich maar in beperkte mate voorgedaan. Wat Kooiman toevoegde waren dromen, emoties en verlangens van de ikverteller Jan Montyn. Kooiman in een interview: ‘Als ik hem vroeg wat voor indruk dat gemaakt had, zei Jan zoiets als “Nou, ik was sprakeloos.” Daar had ik natuurlijk niet veel aan. En omdat dat toch tamelijk algemene noties zijn, heb ik mezelf verplaatst in die situaties en mijn eigen gevoelens en noties gebruikt.’ Dat zoiets gebeurde bij handelingen en lotgevallen die Jan Montyn in een soort verteltrance verzon, lijkt een tot werkelijkheid geworden postmoderne verteltruc.

Dat was het niet. Jan Montyn geloofde in wat hij vertelde op het moment dat hij het vertelde. Dirk Ayelt Kooiman geloofde Jan Montyn. Montyn ontwikkelde zich tot een bestseller en werd vertaald in het Duits en het Engels. Een toneelbewerking die een paar jaar geleden succesvol was, is dit voorjaar in reprise genomen. Op scholen en in interviews verkondigde Jan Montyn een vredesboodschap waaraan zijn levensverhaal kracht moest bijzetten. Als geen ander boek laat Montyn zien hoe de verbeelding kan functioneren in een individueel mensenleven – hoe die, bij uitbreiding, kan functioneren in een samenleving die de tegenstellingen uit het verleden probeert te begrijpen en te verwerken. Wat in Montyn verbeeld werd, was alleen maar verbeelding; het berustte op een merkwaardig verbond tussen een Oostfrontstrijder en een Revisor-auteur die op zoek was naar een maatschappelijke rol. Dat in de jaren tachtig van de twintigste eeuw zo’n folie à deux kon uitgroeien tot een kleine maatschappelijke mythe, zegt vooral iets over de jaren tachtig.

(vorige week dinsdag gepubliceerd op Neder-L)