donderdag 24 januari 2013

Nieuwe regels

 
Omdat dit nogal veel gelezen werd en misschien niet iedereen belendende websites bijhoudt: over de fotografe met haar rekening van 968 euro doen momenteel verschillende juridische argumentaties de ronde. Op de website van Boekblad gaat jurist Hans Bousie uit van het citaatrecht. Het plaatsen van een fotootje bij een bespreking is functioneel. Wanneer aan de eisen van een citaat wordt voldaan, het vermelden van de naam van de fotograaf bijvoorbeeld, is er niet veel aan de hand. Literairedebuten.nl kan gewoon doorgaan met wat het deed. Op de website van fotografe Quintalle Nix wordt dat bestreden. Een fotootje bij een bespreking is niet noodzakelijk: “de indruk van het betreffende boek bij de lezer verandert niet wanneer er een andere foto bij de recensie zou zijn geplaatst”. Niet noodzakelijk en niet functioneel: op basis van het auteursrecht heeft Nix recht op een vergoeding.

Als de geciteerde zin op de site van Nix de crux van de kwestie vormt, zou het interessant zijn wat de rechter over de zaak te zeggen heeft. Aan de ene kant de wereld van letters en boeken waar iedereen de overtuiging heeft dat een portret van een auteur de lezer helpt bij zijn beeldvorming – zelfs noodzakelijk is voor het proces van identificatie dat ‘lezen’ heet. Om die reden huren uitgeverijen fotografen in. Aan de andere kant de wereld van het beeld waarin het belang van het beeld wordt ontkend – fotootjes zijn alleen maar ‘illustratie’. Om die reden krijgt Vervoort zijn rekening.

Opvallend in Nix’ relaas is de slachtofferrol die de fotografe zichzelf weer toekent. Het is op zichzelf al kwalijk dat Vervoort de publiciteit heeft gezocht – hatemail en nare twitterberichtjes waren het gevolg. Het relaas wordt afgesloten met een oproep aan Vervoort om nu dan echt op te houden met de publieke discussie. Die moet worden gevoerd op de plaats waar dat hoort: voor de rechter.

Vreemd dit alles: zowel de argumentatie waarin fotografie wordt gereduceerd tot niet meer dan franje als de wens om wat blijkbaar gangbare praktijken zijn, geheim te houden. Wanneer Nix en haar advocaat hun rekening met een schoon geweten hadden verstuurd, zouden ze een gouden kans hebben gehad om de regels van het auteursrecht nog eens breed onder de aandacht te brengen. Dat doen ze niet. Nix is slachtoffer. Van wat eigenlijk? Van het geldend recht? Op basis van dat recht doet een rechter een uitspraak en het zou zomaar eens kunnen dat Nix in het gelijk wordt gesteld.

Het neemt niet weg dat de site literairedebuten.nl te maken heeft gehad met een exces. Over excessen mogen – nee, moeten publieke discussies ontstaan. Geen enkel recht is van God gegeven en het auteursrecht al helemaal niet. Wanneer normen worden toegepast in een individueel geval, kan de onrechtvaardigheid of de onwerkbaarheid ervan aan het licht komen. Het aanvankelijke aandringen bij Vervoort om de zaak niet in de publiciteit te brengen, nu weer de oproep om de publieke discussie te beëindigen: het is een beproefde methode. Het is de oudste truc om ervoor te zorgen dat onrechtvaardige verhoudingen blijven zoals ze blijven.
 

Dinsdag gepubliceerd op Neder-L; de laatste aanvulling daar:

Nieuwe regels zijn misschien niet eens nodig gezien dit artikel uit de auteurswet, artikel 19 lid 3: “Ten aanzien van een fotografisch portret wordt mede niet als inbreuk op het auteursrecht beschouwd het openbaar maken daarvan in een nieuwsblad of tijdschrift door of met toestemming van [den geportretteerde], mits daarbij de naam des makers, voor zoover deze op of bij het portret is aangeduid, vermeld wordt”.

De rechten van een in opdracht gemaakt portret komen daarmee te liggen bij de geportretteerde. Zie verder http://www.tzum.info/2013/01/nieuws-advocaat-hans-bousie-biedt-excuses-aan-aan-quintalle-nix/comment-page-1/#comment-4359.

zondag 20 januari 2013

Regels

 
De foto’s komen van de promotionele pagina’s van een uitgeverij. Die pagina’s barsten van de recensentenquotes en ander juichend proza, ze bevatten You Tubefilmpjes, biografische informatie en steevast een minuscuul fotootje. Het laatste zonder vermelding van een fotograaf.
 
De uitgeverij geeft onder meer debuten uit. Nooit is het uitgeversrisico zo groot als bij een debuut. Op de meeste debuten lijdt een uitgever verlies. De meeste debuten krijgen nauwelijks kritische aandacht. Om die reden begint Hans Vervoort een website waarop alleen debuten besproken worden. Hij recruteert recensenten van allerlei slag. Bij die recensie plaatst hij de minuscule fotootjes die op de promotionele pagina’s van de uitgeverij te vinden zijn. Een debutant krijgt een gezicht.
 
Een fotografe vindt een van haar anoniem gepubliceerde fotootjes op Vervoorts website. Ze verzoekt de foto weg te halen. Er wordt inbreuk gemaakt op haar auteursrecht. Aan dat verzoek wordt voldaan. Een paar maanden later vindt ziet ze andere, niet minder anoniem gepubliceerde fotootjes op dezelfde website. Weer benadert ze Vervoort. Die schrijft sarcastisch terug, de fotografe is in haar wiek geschoten en stuurt een rekening van 968 euro. Vervoort betaalt en treedt met het verhaal in de openbaarheid. Hij heft zijn recensiesite op.
 
Fotografe Quintalle Nix maakt foto’s voor een opdrachtgever. Met welke van haar acties heeft ze het belang van haar opdrachtgever gediend? Toen zij Vervoort vriendelijk vroeg de foto’s weg te halen? Toen ze zich stoorde aan zijn sarcastische toon en om die reden een gepeperde rekening stuurde? Toen Vervoort, sukkelig genoeg, de rekening betaalde, in de openbaarheid trad en ze hem betitelde als een ‘bad loser’?

Ik kan het niet anders zien dan zo. Een recensent bespreekt een debuut dat weinig aandacht krijgt. Hij wordt afgestraft door iemand die met al haar acties alleen maar afbreuk doet aan het doel waarvoor ze is ingehuurd. Een recensie moet zonder illustratiemateriaal verschijnen. Een recensent krijgt de pest in. Een recensiesite verdwijnt. De fotograaf beroept zich op regels en presenteert zich als slachtoffer. Het is een visie die hier en hier door menigeen wordt gedeeld.

Maar de echte slachtoffers zijn een uitgeverij die een bedrijfsrisico loopt en de stommiteit begaat een fotograaf te charteren die aan het doel van de opdracht geen enkele boodschap heeft. Het zijn de recensenten die zonder enig honorarium aandacht vragen voor een boek en tijd moeten steken in bureaucratische rompslomp. Het zijn de lezers die graag willen weten wat voor hen de moeite waard zou kunnen zijn. Het is de schrijver die het boek schrijft dat iets kan betekenen voor een lezer. 
 
 
Dinsdag gepubliceerd op Neder-L; in minder dan geen tijd het meest gelezen en soms heftig becommentarieerd. Ik sloot af met:

En ten slotte, waar het gelijk en het recht ook mogen liggen. Als ik een auteur was bij Nieuw Amsterdam, zou ik wel twee keer nadenken voordat ik me door mevrouw Nix liet fotograferen. Dat doet een auteur ter wille van de publiciteit. Als het erop aan komt, verricht mevouw Nix handelingen die nadelig uitpakken voor het boek en de geportretteerde. Die laatste wordt daar bovendien niet in gekend.
 
En later nog een keer met:

Ik vind wel dat Nix' handelwijze fikse kwalificaties verdient. Uit irritatie stuurt ze een rekening. Die rekening heeft niet betrekking op foto's van dierentuinaapjes. Auteurs hebben zich in goed vertrouwen laten fotograferen ter wille van een doel. Dat doel wordt uit het oog verloren - sterker, belangen worden geschaad. Dat gebeurt achter de rug van de betrokkenen om en het wordt pas bekend als Vervoort in de openbaarheid treedt. Hoe onhandig Vervoort ook heeft geopereerd: het is aan de fotograaf om het vertrouwen van haar cliënten niet te beschamen.

De hoge toon waarop zij en anderen, hier en elders, meteen over 'recht' en 'regels' beginnen, getuigt wat mij betreft niet van al te veel sociale intelligentie.


zondag 6 januari 2013

Laatste gedicht (5)

   
    De liefhebbers van mijn werk zijn gering in aantal.
    Ik denk niet dat het er ooit veel meer zullen worden.

De dichter Faverey op 1 maart 1975 in Vrij Nederland. Op dat moment had hij Gedichten en Gedichten 2 gepubliceerd. Zijn relatieve doorbraak zou twee jaar later komen met Chrysanten, roeiers.

Net als Wijnberg een erkend moeilijk dichter. In Chrysanten, roeiers gaf hij zijn lezers iets meer ademruimte dan in zijn eerste twee bundels – heel letterlijk zelfs: de versregels waren langer en de gedichten doorgaans ook; daarnaast werd de lezer met verwijzingen naar dichters als Sappho en Van Ostaijen, een componist als Couperin en een schilder als Seghers in de richting van een artistieke traditie geduwd. Het neemt niet weg dat Favereys poëzie veel lezers voor problemen bleef plaatsen. Prachtige beelden soms en – eveneens net als bij Wijnberg – lucide redeneringen. Maar de coherentie: wie aan het eind van een gedicht was gekomen, kon even de illusie hebben dat hij was aanbeland in een constellatie van betekenissen. Wie de pagina omsloeg, merkte dat het gedicht deel uitmaakte van een cyclus die elke gewaarwording van coherentie eindeloos leek uit te stellen.

In Postmoderne poëzie in Nederland en Vlaanderen, hun boek uit 2003, beschrijven Joosten en Vaessens de poëzie van de generatie die meteen na die van Faverey kwam. Wat Joosten en Vaessens het ‘probleem van de coherentie’ noemen verbindt Favereys poëzie met die van zijn postmoderne collega’s. Het ‘probleem van de moraal’ zal hem nauwelijks geïnteresseerd hebben, het ‘probleem van de volmaaktheid’ en het ‘probleem van de autonomie’ zal hij niet als een probleem hebben ervaren. In een interview uit 1988 stelt hij ‘schoonheid’ en ‘waarheid’ aan elkaar gelijk en omschrijft hij zichzelf in Platonische zin als een idealist: als een dichter die zijn gedichten als perfecte objecten voor zich ziet. De dichter Wijnberg wordt in de meer dan 250 pagina’s van Postmoderne poëzie precies één keer genoemd: op p. 113 worden Tonnus Oosterhoff en hij opgevoerd als ‘inmiddels gezichtsbepalende dichters’. Aan de hand van het werk van Oosterhoff wordt het ‘probleem van de volmaaktheid’ vervolgens geïllustreerd.

Zeven ‘vanzelfsprekendheden’ kent de moderne poëzie volgens Joosten en Vaessens die in postmoderne poëzie zo vanzelfsprekend niet meer zijn. Ik noemde Wijnbergs neiging tot morele bekommernis eerder ‘ouderwets’, maar ze is dat, wanneer we het postmodernisme als maatstaf nemen, juist niet. Een postmoderne dichter wil geen volmaakte, van de werkelijkheid afgekeerde poëzie schrijven. Hij is geen uitverkoren individu dat zich overlevert aan de influisteringen van de inspiratie – identiteit, oorspronkelijkheid en intuïtie zijn evenzeer problemen. De postmoderne dichter gaat die problemen te lijf in rationeel opgezette bundels waarin de redding komt van procedures. Het eigen hoofd, waar een echte lyrische dichter zo vol van is: de postmoderne dichter wil eraan ontsnappen.

Is het antwoord hier te vinden? Wijnberg wordt één keer genoemd in het boek, maar hij had met de bundels die na 2003 zijn verschenen, een kroongetuige kunnen zijn. Liedjes uit 2006, Het leven van uit 2008, Divan van Ghalib uit 2009 en Als ik als eerste aankom uit 2011 – het zijn bundels die in Joosten en Vaessens’ categorieën passen als in een mal. De prepostmoderne lezer leest volgens Joosten en Vaessens vanuit conventies die door de postmoderne poëzie worden aangetast: hij verwacht een gedicht dat een organisch geheel is, een authentieke stem laat horen en ‘op enig niveau’ coherentie vertoont. Conventies kunnen plaatsmaken voor andere conventies. Brede acceptatie van postmoderne poëzie is volgens zo’n opvatting, die de literatuurgeschiedenis ziet als een opeenvolging van codes die lezers aanleren en afleren, een kwestie van tijd. Een dichter als Wijnberg, die poneert dat zijn taalgebruik ‘hitgevoelig’ is, zou zomaar eens gelijk kunnen hebben.

De niche van de poëzie met daarin de niche van de ‘moeilijke’ poëzie. Of: de niche van de poëzie met lezers die wennen en leren. Het model-Faverey of het model-Wijnberg. Op het moment dat Faverey zijn uitspraak deed, was hij iets jonger dan Wijnberg - niet veel. Er was een verschil van twaalf bundels. Faverey lijkt vrede te hebben met tot in lengte van dagen een beperkt publiek, terwijl Wijnberg voor zichzelf een maatschappelijke rol ziet weggelegd. Intussen kan Favereys status als gecanoniseerd dichter nauwelijks worden overschat en vond Wijnberg erkenning als belangrijk dichter. Voor de visie van één van beiden moet iets te zeggen zijn.



Op 11 november 1988 verscheen het interview van Arjen Schreuder in NRC Handelsblad. Dit stuk werd vrijdag gepubliceerd op Neder-L. Nadat een lezer twijfelde aan het nut van een term als postmodernisme

Zoals Joosten en Vaessens de term definiëren, vind ik hem wel degelijk te gebruiken. Volgens mij beargumenteer ik waarom Faverey, in tegenstelling tot Wijnberg, niet in de mal past. Er wordt een verschil zichtbaar en dat is het nut van dit soort historische concepten.

Wat de grijze haren betreft: ik denk dat Lauwereyns als de laatste hardcore postmodernist kan worden beschouwd. Jongere dichters doen weer gretig verslag van wat hun ego beleeft in de wereld.