donderdag 31 december 2015

Het aura van de hobbyclub


Over de nominaties voor de VSB-prijs (6 en slot)
 
 
Prozaprijzen worden soms uitgereikt aan debutanten of bijna-debutanten en in ieder geval zijn ze tussen de genomineerden vrijwel altijd te vinden. Uit het recente verleden herinner ik me Niña Weijers, Joost de Vries, Peter Buwalda, Jamal Ouariachi, Miquel Bulnes. Op de Librislijst die ik voor me heb, staan de debuten van Raskin, Jongstra, Pointl, Thomése, Benali, Mortier, Novaire, Bakker, Vuijsje en dan zijn me er vast nog een paar ontgaan. Het groepsportret van de VSB-prijs 2016, vier door levenservaring getekende oudere heren plus een jonge vrouw, is voor de grote prozaprijzen niet goed denkbaar.
Het moet te maken hebben met een verschil tussen poëzie en proza. Hoe komt het dat de kwaliteit van schrijvers als Jongstra, Benali, Thomése en Mortier meteen te zien is en die van dichters pas na een langetermijninvestering van de uitgeverij en henzelf? Waarom spelen juist bij poëzie de selectiecriteria van drie of vier uitgeverijen zo’n belangrijke rol en vertrouwt een VSB-jury blindelings op de poortwachtersfunctie die blijkbaar iedereen ze toekent?
Belangrijk is, denk ik, dat uitgeverijen steeds meer als enigen die poortwachtersfunctie zijn gaan vervullen. Het is vaker gezegd: de poëziekritiek is bijna helemaal verdwenen uit de dag- en weekbladen. Eigenlijk kent Nederland op dit moment nog maar één echte papieren poëziecriticus die wat er op de markt komt consequent volgt en er kritisch en intelligent over schrijft: Piet Gerbrandy in De Groene. Tijdschriften als Awater en Poëziekrant proberen de lacune op te vullen, maar die hebben het aura gekregen van de hobbyclub. Belangrijke en minder belangrijke dichters schrijven over belangrijke en minder belangrijke dichters met wie ze zich verwant voelen. In de kleine niche die poëzie is, blijft iedereen in de nog kleinere niche van zijn voorkeur. Op internet verschijnen vaak interessantere stukken, maar de tendens is daar niet anders en dat is niet zo vreemd: voor de eindeloze versplintering lijkt internet uitgevonden.
En dan krijgt de jury van de VSB-prijs 114 dichtbundels voor zich. In het genre van de poëzie: het genre waar alles mogelijk is. Van de hooggestemdheid van Jacob Groot tot de droevige moppen in proza van Maud Vanhauwaert; van de alexandrijnen van Ilja Pfeijffer tot geklaag over een trema bij Martijn Benders. De romans waarmee Jongstra, Benali, Thomése en Mortier als beginnend auteur indruk maakten op een jury hadden kwaliteiten die zich veel meer lenen voor intersubjectieve overeenstemming: plot, stijl, originaliteit, personages, structuur, visie op de wereld. Alsof er een mal bestaat die de eigenheid laat uitkomen.
Dat ligt bij poëzie anders. Wat we hebben zijn 114 zeer diverse poëziebundels en vijf juryleden: twee dichters, twee academici en een vertaler van poëzie uit het Duits. Mannen en vrouwen die ook nog verder wat te doen hebben en zich beschikbaar stellen uit verantwoordelijkheidsgevoel. Ze volgen de enige weloverwogen voorselectie die er wordt gemaakt: die van de uitgeverijen. Bij zo'n op niets vast te pinnen genre als de poëzie, dat bovendien niet altijd even serieus wordt genomen, nomineren ze bundels die naast het uitgeversaura meestal ook nog het aura van een auteursoeuvre, van ernst en levenservaring met zich meebrengen. Nominaties zonder aura doen zich niet voor. Het leidt ertoe dat je over de genomineerde bundels veel moois kunt zeggen, maar niet dat het de beste bundels uit een bepaalde periode waren. De rol van het aura - zie de vijf vorige artikelen: het rouleerschema van de uitgeverijen, Boskma's drempelervaring, de auteursreputatie, de oververtegenwoordiging van mannen die de les van het leven hebben geleerd - is daarvoor simpelweg te groot.

Van juryleden wordt gevraagd dat ze in een paar maanden tijd meer dan honderd dichtbundels beoordelen. In een wereld zonder serieuze poëziekritiek en bij een genre dat ongrijpbaar is, is het aura dat een bundel vergezelt het eerste wat ze waarnemen. Hoe zou het anders kunnen? Wat beleven we eigenlijk als we poëzie lezen? Voor een geleerd publiek hebben ervaren poëzielezers daar onlangs enkele uitspraken over gedaan. Een van hen leest twee regels en ziet “de hele eeuwigheid en de hele vergankelijkheid en het menselijk bestaan en mijzelf en van wie ik hou”; een ander: “een gedicht lezen is aangesproken worden door iemand die een speciale verstandhouding met je wil opbouwen” en:  “het gedicht is de arena waarin de materialiteit van klank en ritme de worsteling aangaat met de spiritualiteit van de betekenis”; weer een ander wordt geconfronteerd met “die gekte die blijkbaar een kenmerk van het dichten is – niet eens zozeer in de persoon van de dichter als wel in het doelgericht afzonderen van betekenis en emotie in een uiterst beperkte uithoek van onze werkelijkheid.” Het klinkt allemaal nogal intens. Zelf ervaar ik, misschien als gevolg van dat doelgericht afzonderen in een uiterst beperkte uithoek, het lezen van poëzie vooral fysiek: als de overgave aan een stem en een wereld die iets in mij consolideert, maar me ook desoriënteert. Wanneer ik dagenlang poëzie lees, knal ik tegen alle keukenkastjes.
De overgave aan intensiteit. Van een jury met de pretentie van de VSB-jury vragen we drie maanden lang niets anders.


Eerdere afleveringen van hier tot hier, met een prequel.

donderdag 24 december 2015

Het aura van de ernst


Over de nominaties voor de VSB-prijs (5)                                      


Het aura van de uitgever en de auteur: van de bundels die genomineerd werden voor de VSB-prijs besprak ik er drie en die bleken van zo'n aura niet los te denken. In een fraai stuk schreef iemand die zich Lezeres des vaderlands noemt over iets anders dat voor vier van de vijf bundels ook heel belangrijk lijkt te zijn: het aura van de rijpere man. Boskma, Tellegen, Pfeijffer, Van Istendael - ze zijn allemaal boven de vijfenveertig en in sommige gevallen daar ruim boven. Hun rijpe manzijn blijkt uit een aantal passages die de Lezeres vrolijk citeert. Puur vergeestelijkt worden oudere mannen: zo zetten ze op hun bundels covers die geen vrouw zich kan permitteren. Pfeijffer op zijn verzamelbundel De man van vele manieren; Nolens met Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen:

Mannen mogen alle ruimte innemen die ze willen, zelfs naakt en koketterend met hun lichamelijk verval. Als een vrouw dat zou doen, zou niemand haar meer serieus nemen, laat staan het over haar poëzie hebben.

Aldus de nationale lezeres.

Het aura van de ernst, van de mannelijke gerijptheid - ik geloof dat we mogen vaststellen dat het bij de genomineerde poëzie vooral daarom lijkt te gaan. Heel anders ligt het bij proza, ook geen misselijk genre. Voor Libris, Ako en Gouden Uil worden regelmatig jonge mannelijke schrijvers genomineerd; soms wordt zo'n prijs zelfs toegekend aan een debutant. Juist bij het genre van de poëzie zijn aura's en andere effecten van literaire socialisatie blijkbaar van cruciaal belang. 

Wat hebben we nu? Vier rijpere heren en een jonge vrouw. Het is alsof we de synopsis lezen van een arthousefilm uit de jaren zeventig: drie genderrevoluties geleden. In haar uniciteit bevestigt de jonge vrouw eerder de bestaande verhoudingen dan dat ze die aantast. Welk aura hangt er verder rond Maud Vanhauwaert? Zou haar poëzie ook de aandacht hebben getrokken van de jury als ze niet was uitgegeven bij een van de Grote Uitgeverijen uit het rouleerschema?

Ik weet het niet. Ik kocht haar door Querido prachtig uitgegeven bundel twee maanden geleden en dat bleek toen al de vijfde druk te zijn. In de bundel stak een inlegvel met een overzicht van haar vele optredens in Vlaanderen; Vanhauwaert heeft een reputatie als performer en cabaretière. Ook in haar poëzie zelf doorbreekt ze moeiteloos genregrenzen. 'U kan dit boek lezen als een bundel gedichten, als een bochtig verhaal of als een kleurrijke optocht van droevige moppen,' meldt de achterflap. De gedichten hebben vaak de bladspiegel van proza; ze worden onmiskenbaar poëzie door het principe van de herhaling. Maar het is poëzie met de moraliteit van de kunstacademie - met precies die mengeling van het persoonlijke, afstandelijke en raadselachtige waar generaties in getraind worden. Ik kan me de bundel goed voorstellen als een uitgave van een progressieve Vlaamse uitgeverij als Het balanseer; ik kan me hem ook voorstellen zonder podiumreputatie. Hij zou aan de aandacht van de VSB-jury zijn ontsnapt. 

Blijft over Idyllen; nieuwe poëzie van Ilja Leonard Pfeijffer. 175 bladzijden poëzie, vijftig lange gedichten met niets anders dan gepaard rijmende alexandrijnen. De inhoud: maatschappijkritiek, het verlies van illusies aangaande de liefde en andere vormen van menselijk samenzijn. Soms bestaat zo'n lang gedicht in zijn geheel uit één grote, logisch opgebouwde redenering, soms uit een aaneenschakeling van associaties. Heel veel associaties. De vormvirtuositeit - al die alexandrijnen alleen al - en de ernst van de boodschap maken het zeer waarschijnlijk dat deze bundel ook opgemerkt zou zijn wanneer hij niet bij een van de uitgeverijen uit het rouleerschema was verschenen. Het is ook de enige van de vijf bundels die vóór de nominatie uitvoerig werd besproken. Ik vind zelf dat er iets aan deze poëzie ontbreekt, maar als er één bundel zonder secundair aura een jury op zou kunnen vallen, dan is het deze.

Of kan zelfs zo'n bundel van Pfeijffer niet zonder aura? Ik begon deze reeks met wat ik een Verbijsterend Feit vond: de bundel Nieuwe zon; een megagedicht van Jacob Groot was niet genomineerd voor de VSB-prijs. Alsof je Ulysses passeerde voor een streekroman. Het had er veel van weg dat Groots bundel was verschenen bij de verkeerde uitgeverij. Hoe komt het dat voor de onderkenning van kwaliteit in poëzie de waarneming van een aura zo doorslaggevend is? Waarom is het voor poëzie zo belangrijk dat we als lezers, critici en beoordelaars in een bepaalde richting worden geduwd? Waarom socialiseren we op de manier waarop we dat doen?


Eerdere afleveringen van hier tot hier. Wordt vervolgd.

zaterdag 19 december 2015

Dit goede dal


Vandaag dit gedicht op de kalender van Van Oorschot:

Madurodam

Nu ben ik groot genoeg,
de straat ligt aan mijn voet.

Beloop hier de essentie van het land:
een gracht met pand,
een koe met waterkant.

Alles houdt zijn maat:
het regiment, de dirigent,
de torenklok die steeds maar slaat.

De optocht maakt een zacht kabaal,
men fluistert Nederlandse taal,
ook Surinamers zijn op schaal.

Wij reuzen doen geen kwaad,
omhelzen kerken,
doven nog een waakvlambrand
en nemen afscheid van dit goede dal.

Het leven is er niet te groot,
de mensen gaan er heel klein dood.


Het komt uit Viewmaster, de debuutbundel uit 1997 van Co Woudsma. Misschien ligt het aan mij, maar het doet mij heel sterk denken aan dit beroemde bloemlezingengedicht:


Reisbrief

waarde vriend het is hier prachtig
de koeien zijn ontroerend drachtig

de spoorlijn loopt dwars door het dal
een vrouw beheert de waterval

elk huis of hok met beemd en gaard
verkoopt men op een ansichtkaart

de mensen lopen traag en stug
en komen op geen stap terug

men zegt god heeft ons klein gebouwd
maar sneed ons uit behoorlijk hout

dit alles sta ik aan te zien
zo is het paradijs misschien

en verder is hier alles prachtig
het wordt me soms wel eens te machtig


Dit gedicht uit 1960 uit een door hemzelf bekostigde bundel van een auteur die Aart Kok heette en zich Bergman noemde, was de grote verrassing in het boekenweekgeschenk van 1975. Bericht aan de reizigers was een bloemlezing met verhalen en gedichten over het mooie van reizen die was samengesteld door C. Buddingh'. Honderdduizenden lezers zagen Bergman opeens in het gezelschap van Couperus, Van Ostaijen, Reve, Vasalis. Het leidde tot de publicatie van echte bundels bij Querido en een bescheiden literaire reputatie. Het hoogtepunt was meteen het eindpunt: een Privé-domeindeeltje met dagboekachtige notities. Aforismen als 'Ik ben een gediplomeerd ademhaler met een geldig startbewijs' en 'De mens, het enige dier dat zijn kont afveegt' konden weinig genade vinden in de kritiek.

Het is raar: ik vind Reisbrief een formidabel gedicht, zag andere gedichten van Bergman in bloemlezingen en heb nooit de behoefte gevoeld verder ook maar iets van hem te lezen. Een onehitwonder. Dat de literair geïnteresseerde Woudsma het boekenweekgeschenk onder ogen heeft gehad, lijkt me zeer waarschijnlijk. Dat er tussen Madurodam en Reisbrief een zekere verhouding bestaat, lijkt me ook zeer waarschijnlijk.

Formeel lijkt het alsof voor Madurodam de ijzeren regelmaat van Reisbrief een stiekeme norm is: korte strofes, maar niet consequent van twee regels; gepaard rijm, maar net niet overal; een cadans van vier jamben, maar dan eigenlijk pas vanaf 'de torenklok die steeds maar slaat' - op de helft dus van het gedicht. De enige uitzondering is vanaf dat moment 'omhelzen kerken' - iets wat je kunt doen in Madurodam, maar wat hier wel een heel sterk accent krijgt. In een wereld waar 'alles' zijn maat houdt en op schaal is, bestaat er blijkbaar ook iets waarvan de disproportionaliteit in het oog springt. 

Daarbij vergeleken schetst Reisbrief een echt paradijs. Ik heb me altijd een panoramisch tafereel voorgesteld vanaf een heuvel. Dat is misschien niet noodzakelijk, maar ook zonder vogelperspectief zijn er de nodige overeenkomsten. In beide gedichten is de mens klein, wordt een wereld geschetst vol regelmaat, zijn er koeien, is er - op dezelfde plek in het gedicht - een waterkant en een waterval, gaat het over 'alles' en 'dit alles'. Het meest opvallend vind ik de karakterisering van Madurodam als 'dit goede dal'. Het is een paar jaar geleden dat ik in Madurodam geweest ben, maar ik herinner me toch vooral een horizontale uitgestrektheid. Wanneer de beleving die net achter de rug is, wordt samengevat, moeten we blijkbaar het realistisch kader verlaten.

Dat ligt heel anders in Reisbrief. Vanaf het begin zijn we in een realistisch dal en dat blijven we. Het is de aanblik daarvan die het lyrisch subject de nodige gemoedsbewegingen bezorgt. Gemoedsbewegingen worden in Madurodam nauwelijks benoemd: de waargenomen miniatuurwereld is een 'goede' en 'niet te groot'; dat de wereld die daartegenover staat, de echte wereld, slecht zal zijn en wel te groot, ligt voor de hand. Als Reisbrief inderdaad als een aannemelijke intertekst kan worden gezien voor Madurodam, kan het gedicht dan ook als een interpretant dienen? Geeft Reisbrief aan Madurodam méér betekenis, of een andere betekenis?

De samenhang tussen de formele en inhoudelijke kenmerken suggereert wel zoiets. In Reisbrief is formele regelmaat een norm die in het gedicht wordt verwerkelijkt; het paradijs wordt weliswaar van een afstand, maar als een geheel waargenomen. In Madurodam lijkt dezelfde formele regelmaat de norm, maar wordt ze slechts af en toe verwerkelijkt. Ook inhoudelijk zijn er doorbrekingen van het paradijselijke kader: buiten de realistische schaal van Madurodam en zijn bewoners om wordt er een kerktoren omhelsd en afscheid genomen van iets als een dal. Iemand die zichzelf als een goedige reus karakteriseert, ziet een wereld waarin het leven tegenovergesteld is aan het zijne en dat is een wereld waarin het leven niet te groot is. Zo'n lyrisch subject lijdt aan zichzelf en zijn existentie. Terwijl in het gedicht uit 1960 het paradijs een fraai uitzicht is, lijden in het gedicht uit 1997 postmoderne reuzen aan hun postmoderne gebrokenheid en die gebrokenheid ervaren ze lijfelijk. 

En zo klopt alles precies. Bewust, halfbewust of onbewust verwerkte Woudsma het gedicht van Bergman in zijn eigen gedicht en dat leidt ertoe dat een gedicht uit 1997 eigentijdser is dan een gedicht uit 1960. Toch blijf ik Reisbrief nog steeds briljant vinden en Madurodam wat minder. Het komt door rijmen, regels, een cadans. Gelukkig maar dat literatuurgeschiedenis uiteindelijk een fictieve constructie is en dat wie leest op het moment dat hij leest, leeft in de illusie van de gelijktijdigheid.



Op Neder-L reageerde Co Woudsma:

Beste Gert de Jager,

Een oud-cursiste van me wees me op dit artikel.

Ik ken het gedicht van Bergman goed, en ik kende het ook al goed toen ik in de jaren '90 'Madurodam' schreef. Maar áls er van beïnvloeding sprake is, moet dat compleet onbewuste beïnvloeding zijn! Noch tijdens het schrijven, noch daarna heb ik (tot vandaag!) aan (een verband met) 'Reisbrief' gedacht.

Mijn gedicht is eenvoudigweg geïnspireerd op een bezoek dat ik ooit aan Madurodam bracht.

Overigens ligt het echte Madurodam wel degelijk in een soort 'dal', het ligt in elk geval iets lager dan de omgeving. Natuurlijk is in mijn gedicht ook om meer geestelijke redenen voor de formulering 'dit goede dal' gekozen.

Voor mij gaat 'Madurodam' deels over het prettige van een kleine, op het eerste gezicht makkelijk beheersbare wereld en deels over de tegelijkertijd irritante én schattige klein(burgerlijk)heid van het échte Nederland. Maar anders interpreteren kan natuurlijk altijd.

Met vriendelijke groet,

Co Woudsma


Beste Co Woudsma,

Leuk dat u terugschrijft. Dat de verwerking van zo'n beroemd gedicht als dat van Bergman onbewust geschiedt, is iets waarmee ik van meet af aan rekening heb gehouden. De theoretici van de intertekstualiteit gaan ervan uit dat we van met een cultureel bepaald repertoire aan associaties en tegenstellingen rondlopen en dat een goed nieuw gedicht in het licht daarvan beschreven en geanalyseerd kan worden. Het goede en nieuwe wordt zichtbaar in het licht van het voorafgaande. Wat dat betreft is het voor mij erg prettig te vernemen dat u Reisbrief inderdaad goed kent.

Overigens geloof ik dat onze interpretaties elkaar bepaald niet uitsluiten.

Hartelijke groet,

Gert de Jager




Beste Gert,

Ik sluit onbewuste beïnvloeding zeker niet uit. Ik heb wel eens een prachtige liedmelodie bedacht, een tijdje later vond ik dezelfde melodie terug bij de Beatles... Dat is natuurlijk een afdoende bewijs van onbewuste beïnvloeding.

En nee, onze interpretaties sluiten elkaar niet uit.

Ik las net (nog vluchtig)in uw VSB-bespiegelingen. Misschien heeft u Het Parool van afgelopen donderdag gezien, een krant vol eindejaarlijstjes. De poëzierecensente van voornoemde krant, Dieuwertje Mertens, vond mijn bundel 'Hoogste zomer' de beste van het jaar. Goed, natuurlijk maar de mening van één deskundige, maar leuk om te lezen als je zelf de auteur bent...

Groeten uit het pittoreske Vechtstadje Weesp,

Co Woudsma

 

donderdag 17 december 2015

Hoe het is


Over genomineerde dichtbundels en hun aura (4)
 

Wat voorafging. Bundels die genomineerd worden voor de VSB-prijs, de prijs voor de beste dichtbundel van het jaar, zijn afkomstig van een beperkte hoeveelheid uitgeverijen. Wie de prijs krijgt toegekend, lijkt bepaald te worden door een rouleerschema. Dat het aura van de uitgeverij doorslaggevend is, blijkt uit de casus van Pieter Boskma die na meer dan vijftien bundels overstapt naar de Bezige Bij en dat in een gedicht beschrijft als een drempelervaring. Zijn bundel Zelf is de eerste in zijn hele oeuvre die voor de prijs wordt genomineerd. 

Ik zou een vraag proberen te beantwoorden: wat blijft er over van de poëzie in de vijf genomineerde bundels wanneer je het uitgeversaura wegdenkt? Zou ze deze jury nog steeds zijn opgevallen - of welke jury dan ook? Het is lastig om zo'n vraag te beantwoorden zonder kwaliteitsoordelen te vellen en een eigen top vijf te poneren, maar daar gaat het niet om. Het gaat om een inzicht, een diep inzicht, in de mechanismen van het 'veld'.

Pieter Boskma debuteerde bij In de Knipscheer voordat hij overstapte naar Bert Bakker/Prometheus en een paar decennia later naar De Bezige Bij. De poëzie in Zelf: hoe zouden we die waarnemen wanneer Boskma bij In de Knipscheer was gebleven? Het is goed voorstelbaar: In de Knipscheer is zo ongeveer de sympathiekste uitgeverij van Nederland en die zou deze gedreven oeuvrebouwer alle ruimte hebben gegund. Maar een zeventiende of achttiende bundel Zelf... De clichés die iedereen in Boskma's poëzie onderkent, de grootspraak en het vulsel - zouden critici en jury's Boskma dat alles vergeven zoals ze hem dat vergeven in een bundel van De Bezige Bij?

Nog meer bundels dan Boskma schreef Toon Tellegen: meer dan vijfentwintig. Meer dan Boskma is Tellegen ook een gelauwerd en geliefd auteur. Deze bundel met zijn overigens briljante titel De werkelijkheid: hoe zou die zijn gelezen als daar niet een heel oeuvre, poëzie en niet-poëzie, aan vooraf was gegaan? Wat zou er gebeurd zijn wanneer hij als debuut was verschenen bij een eenmansuitgeverij, ergens tussen Groningen en Kortrijk? De weinig geconcentreerde parlandostijl, de zich in zichzelf verstrikkende anekdotes en sententies - wat zou ervan overblijven zonder het aura van de uitgever en, in dit geval, de auteur? De nominatie van De werkelijkheid is een wonderlijke: de bundel onderscheidt zich nauwelijks van veel van Tellegens eerdere bundels. Een bijzondere bundel die zich wel onderscheidde was het in 2012 verschenen De optocht. Het heeft er veel van weg dat de jury in dit geval niet een bundel bekroont, maar een schrijverschap van een halve eeuw. Ruim een maand voordat de nominaties bekend werden, verscheen Daar zijn woorden voor, een fraaie Rainbowpocket met een keuze uit Tellegens werk. Toeval? Een inspiratiebron voor de jury?

Een jury heeft een beperkte hoeveelheid tijd om een keuze te maken uit 114 dichtbundels en laat zich leiden door het aura van uitgevers en auteurs. Het is misschien niet zo vreemd. Ze komen een bundel tegen van Geert van Istendael - de bundel waarvan ik eerder vermoedde dat daarover het meeste te doen zou zijn en die voorspelling lijkt aardig uit te komen. Ook Van Istendael is een auteur met een oeuvre: een essayistisch oeuvre vooral. Ik herinner me een roman Altrapsodie die ik best mooi vond en weer snel vergat. De titel van Van Istendaels bundel Het was wat was - een verwijzing naar Iemand Die Is Wie Hij Is - laat meteen al zien wat er mis is: zelden heb ik poëzie gelezen waarin de verhouding tussen de woorden en de dingen zo onproblematisch is. Een fragment uit het lange, apocalyptische slotgedicht:

Maar deze hogere goden daalden af
van bergtoppen, zij traden uit verheven tempels
zij volgden neerwaarts kronkelige paden
verhuld in mist
de hogere goden naderden
bemantelden met nevelslierten
de toxicologie van geld
de onverbiddelijke entropie van mammon


Mist is mist en nevelslierten zijn nevelslierten. Mammon is mammon. De profeet Jesaja, Van Istendaels model, had een erotischer verhouding tot de taal en kende tegelijkertijd meer moderne taalscepsis. Los daarvan: het lijkt me ondenkbaar dat Het was wat was genomineerd zou zijn wanneer de bundel niet uitgegeven was bij een van de uitgeverijen uit het rouleerschema en ook Van Istendaels reputatie als ernstig intellectueel zal hem niet in de weg hebben gezeten.

Hoe zit het met de andere twee bundels?



Eerdere afleveringen van hier tot hier. Wordt vervolgd.

maandag 7 december 2015

Het aura zelf


Over de nominaties voor de VSB-prijs en het Iljaeffect (3)
 
Het experiment van Ilja Gort - wijn uit een gewone fles, wijn uit een plastic fles, wijn uit een luxe fles en dat allemaal voorgezet aan heuse wijnkenners - is nogal lastig na te volgen als het om poëzie en het aura van een uitgever gaat. Aan welke proefpersonen zou je poëzie uit VSB-bundels kunnen voorzetten? Wat zijn het voor poëziekenners die gedichten van Boskma, Van Istendael, Pfeijffer, Tellegen, Vanhauwaert niet herkennen - van in ieder geval twee of drie van hen? Beter, heel veel beter, is het om als een nijvere taalkundige te vertrouwen op gedachte-experimenten en de hoogsteigen intuïtie. 

Bij de bundel Zelf van Pieter Boskma is dat nog het minst nodig. Vlak na het verschijnen schreef criticus Chrétien Breukers dit:

Stel, dacht ik na lezing van het gedicht, dat een volledig onbekende dichter mij dit zou sturen? Wat zou ik doen? Ik zou allereerst zeggen: snoei alle stoplappen. Niet ‘Terwijl ik de tram in stapte’ maar ‘Ik stapte in de tram’ en zeker niet ‘Ik spoorde rustig voort’, enfin, en zo nog een stuk of twintig dingen. Ook zou ik voorzichtig iets zeggen over het ritme, dat niet ritmisch is maar als een soldaat die ze in zijn knie hebben geschoten voorthobbelt. Tot slot zou ik me bekreunen over de grote hoeveelheid clichés die ik aantrof in het gedicht. Een lichtgevende gracht... Een brutaal zingende merel...

Ik zou de jonge dichter aanraden om opnieuw te beginnen.


Het gedicht dat Breukers zo dodelijk bespreekt - en wat mij betreft dodelijk accuraat - is het eerste gedicht van de bundel. Het is toevallig ook het gedicht dat integraal geciteerd wordt in de laudatio van de VSB-jury. De dichter zit in de tram:

Hoop en vrees, een koppig koppel dat elkaar
nooit loslaat, maar ik spoorde rustig voort
langs regel na stillere regel, hopend op de volgende,
vrezende dat die niet kwam – al hoeveel jaar.


Museumplein, ik moest eruit en alles klopte weer.
Ik stak schuin over het gras naar mijn nieuwe
uitgeefhuis, het vers was bijna af, een merel
zong brutaal op het Amerikaanse consulaat.


Wat zien we en wat lezen we? Na meer dan vijftien bundels, waaronder het publiekssucces Doodsbloei, stapt Boskma over de drempel van een nieuw 'uitgeefhuis'. Dat is De Bezige Bij. Het lijkt nogal belangrijk. De plaats van het gedicht in de bundel, de titel 'Ontwakend zelfportret' in een bundel die dan ook nog Zelf heet - het wekt de suggestie dat hier een algehele regeneratie in gang wordt gezet en dat deze handeling van het over de drempel stappen er onlosmakelijk mee verbonden is. Na meer dan vijftien bundels bij In de Knipscheer, Bert Bakker en Prometheus blijkt de dichter, letterlijk en figuurlijk, op weg te zijn naar iets nieuws: een bundel bij een van de uitgeverijen uit het VSB-rouleerschema

En dan is het die bundel die als eerste uit een heel oeuvre voor de prijs wordt genomineerd. Boskma's poëzie moet in Zelf een opmerkelijke kwalitatieve sprong hebben gemaakt. Of er is iets anders aan de hand en dat wordt nu onafhankelijk van het op zichzelf al onthutsende rouleerschema aangetoond: voor de nominatie voor een prijs als de VSB-prijs, de prijs die als een prijs voor de 'beste' poëziebundel wordt geafficheerd, doet de naam van het uitgeefhuis ertoe.


Eerdere afleveringen hier, hier en eigenlijk ook al hier. Wordt vervolgd.