Las hedenochtend De vergaderzaal van Alberts. Of eigenlijk herlas: ik moet het boekje meer dan dertig jaar geleden gelezen hebben, maar ik herinnerde me er weinig meer van. Vaag iets over de thematiek, nog vager iets van een sfeer.
Waar ik me wel iets van herinnerde
was de televisiebewerking. Het beeld van een lange man in een vergaderzaal met
mannen om hem heen en wat het slotbeeld geweest moet zijn: na zijn periode van
afwezigheid zien de mannen vanaf de eerste verdieping meneer Dalem uit de tram
stappen om het pand weer te betreden – het pand met de vergaderzaal. Als hij
omhoog kijkt, deinzen ze collectief terug. Maar wat ik me vooral van die
televisiebewerking herinnerde was de traagheid – die typische traagheid van
Nederlandse televisiebewerkingen van toen. Veelzeggende stiltes tijdens, voor
en na conversaties moesten psychologische diepgang suggereren. Aan alles merkte
je dat over close-ups, beeldwisselingen enzovoorts enzoverder lang was nagedacht.
De dramatiek moest voortkomen uit de esthetiek: de esthetiek van die
wereldberoemde Nederlandse documentaires.
Maar als je De vergaderzaal
leest is er van traagheid geen sprake – integendeel zelfs. Meneer Dalems
desintegratie voltrekt zich in op zijn hoogst een half etmaal en de lezer die
ik ben maakte dat razendsnel mee: in een leesroes die ik alleen onderbrak om af
en toe even om me heen te kijken. Visueel naar adem happen. Alberts vertelt dit
verhaal afstandelijk – we lezen over gebeurtenissen, conversaties en
hallucinaties; er wordt ons geen enkele emotie meegedeeld. Maar er zit vooral een
onontkoombaar ritme in het verhaal. Korte zinnen – korter dan in De honden
jagen niet meer dat ik een paar maanden geleden las. Veel herhalingen vooral:
op de eerste vier pagina’s staat exact veertig keer ‘zei’ gevolgd door een
achternaam. Als er niet letterlijk wordt herhaald, wordt de zinsstructuur
herhaald: een eenvoudige zinsstructuur. Een willekeurige pagina, p. 37: hij
sloeg, hij dacht, hij liep, hij zag, hij keek, zei meneer Dalem, hij zag, hij
ging, riep mijnheer Dalem, riep de fietser, riep meneer Dalem, hij liep, hij
zag, hij deed, hij zag, riep meneer Dalem, hij dacht, hij liep, hij kwam, hij
dacht, hij vond, hij liep. En zo’n pagina is niet dichtbedrukt.
Dat alles bewerkt bij mij dus een heuse leesroes. Daarvoor is ritme nodig, maar ook een inhoud die ertoe doet – juist die inhoud is nodig. En dan maakt het verder niet uit: eindeloos gepsychologiseer, eindeloze mythomanieën, eindeloos geneuzel. Eindeloze zinnen of juist de hele korte zinnen van Alberts. Als ik, de lezer dus, maar meegevoerd word in een hallucinatie die iets te vertellen heeft.