Een gedicht dat voor je ogen
klassiek wordt. Ik kwam het tegen op de poëziekalender van Meulenhoff en kocht
meteen het recente nummer van Het Liegend
Konijn dat als bron werd vermeld. Het bevatte tien gedichten van
een dichter die – blijkbaar - in 2003 zijn laatste bundel had gepubliceerd. Op
zijn naam was ik wel eens gestuit in bloemlezingen, maar die paar losse
gedichten hadden nooit veel indruk op me gemaakt. Dat deed dat ene gedicht nu
wel – dat ene gedicht dat de samenstellers van de kalender uit een tijdschrift hadden geplukt. Gelijk
hadden ze, vond ik, en ook de negen andere gedichten in Het Liegend Konijn waren niet
mis.
Enkele maanden geleden
verscheen Het wilde kind, de derde bundel van René
Puthaar. De bundel is goed ontvangen en het gedicht wordt overal, in werkelijk
elke bespreking, geciteerd. Gisteren
ook weer, in de vijfsterrenrecensie in de NRC. Het gaat over de lente, dat
scheelt. Ik hoef het niet over te typen, maar kan het hiervandaan kopiëren. Het gaat vanaf nu het
gedroomde gedichtenleven leiden: in zijn bundel en in de meest uiteenlopende
bloemlezingen. Lezers, contexten, betekenissen. Interpretaties,
literatuurgeschiedenissen, schoolboeken. Dat is allemaal minder triest dan het
klinkt. Die brug bij Bommel ligt er ook nog steeds heel aardig bij.
Het voorjaar
Zoals iemand in het donker
vragen kan,
zelf in het zwart, niets voor ogen:
is het al licht? Komt eindelijk de zon op?
Snijdend en eenvoudig als het binnenlopen
van een kind, gezien van waar geen binnen is.
Het woord, licht, glijdt van zijn hellingen
ons dal in, alomtegenwoordig wordt het dag
en in het duister, niets voor ogen, leeft het
in de zilverspinsels van zijn bruidssluiers,
spreidt het zonder aarzelen zijn lakens uit
over het veld en gaat zichzelf te buiten
in het lichtste: voorjaarslicht, alles begint.
Hoor je? Dat is wat het donker vraagt.
Een ongeboren merel luistert. In de ceder
huivert kou. Dat is wat het duister ons vertelt.
zelf in het zwart, niets voor ogen:
is het al licht? Komt eindelijk de zon op?
Snijdend en eenvoudig als het binnenlopen
van een kind, gezien van waar geen binnen is.
Het woord, licht, glijdt van zijn hellingen
ons dal in, alomtegenwoordig wordt het dag
en in het duister, niets voor ogen, leeft het
in de zilverspinsels van zijn bruidssluiers,
spreidt het zonder aarzelen zijn lakens uit
over het veld en gaat zichzelf te buiten
in het lichtste: voorjaarslicht, alles begint.
Hoor je? Dat is wat het donker vraagt.
Een ongeboren merel luistert. In de ceder
huivert kou. Dat is wat het duister ons vertelt.
René Puthaar, Het wilde kind, Amsterdam
2012.
(op 1 september gepubliceerd op Neder-L)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten