Een nacht
Ik kwam door de voordeur naar binnen,
sliep een nacht in een goed bed,
’s ochtends door de achterdeur naar buiten,
zag het water van de grote vijver,
ik wist niet dat dit er was.
Als ik als eerste
aankom – het is de titel van de veertiende bundel van Nachoem Wijnberg. In
dit laatste gedicht lijkt er inderdaad iemand aangekomen te zijn. Een en al
rust en vrede: nachtrust en de volgende ochtend een regelrechte epifanie. Dat
alles in vijf regels die zo uit een bloemlezing met Chinese poëzie kunnen komen
– de van haar formele kenmerken ontdane Chinese poëzie waaraan westerse lezers
gewend zijn en die zo’n natuurlijke indruk maakt. Alledaags taalgebruik krijgt
poëtische kracht door een beeld en een emotie. Of Japans: de beroemde haiku met
de vijver. Wat het lyrisch subject hier meemaakt, lijkt aardig in de buurt te
komen van een moment van satori.
Veertien bundels sinds 1989, het jaar dat Wijnberg
debuteerde met De simulatie van de
schepping. Een verrassende bundel was dat: door de afschuwelijke,
zuurstokroze kaft, door de illusieloze, prozaïsche toon van wat toch echt voor
poëzie moest doorgaan, door de grote hoeveelheid personages die in deze
gedichten het een en ander meemaakten waarvan de portee niet altijd even
duidelijk was. Beroemde personages als Achilles, Bernard Berenson, Bertrand
Russell, Marcel Proust, John Wayne en Albert Einstein. Daarnaast anonieme minnaars
en minnaressen, taxichauffeurs, bisschoppen en rabbi’s. De gewaarwording
geconfronteerd te worden met iets totaal nieuws - er komt een moment dat een
lezer het niet zo heel vaak meer meemaakt. In 1989 overkwam het me met een
gedicht als dit:
John Lennon & Paul McCartney
Zij zijn de leiders van de generatie
en de verzamelplaatsen van gevoel en inzicht
van de gehele generatie. Zij zijn twee
die in de nacht van de havenstad Liverpool
doorstuderen totdat een dienaar het waarschuwt
dat het nu tijd voor het ochtendgebed is.
Zij zijn de leiders van de generatie
die in de nacht een redenering opstellen
die doordringt tot de buitenste omhulling
van de wereld (tot vlak voor de koning)
en die zonder vervorming weerkaatst wordt
en terugvalt naar de generatie in de wereld.
Zij zijn degenen die niet slapen
maar hun gezicht oprichten en hun ogen
als de hand van de koning over de wereld streelt
als nacht, en de hand van de koning herkent hen.
Twee popsterren verwezenlijken iets dat thuishoort in een
wereld van dienaars, ochtendgebeden, redeneringen en een koning - een koning
die zich buiten de wereld ophoudt. Het zou een ironisch gedicht over
vergoddelijkte en zichzelf vergoddelijkende idolen kunnen zijn, maar er is
ongetwijfeld meer aan de hand. Werelden lijken zich te versmelten in een bundel
die op zichzelf al De simulatie van de
schepping heet en waarin Lennon en McCartney personages zijn naast vele
andere. Wat er precies aan de hand is: op zijn minst vergt het enkele
herlezingen om erachter te komen. De zinnen in John Lennon & Paul McCartney lijken zo
doorzichtig, zo doodgewoon – zo doodgewoon als in de poëzie van Faverey of
Kouwenaar. Wie niet uitkijkt, tuurt zich een gat in de pagina om de lacunes in
zijn begrip op te vullen.
Wordt vervolgd
(zondag gepubliceerd op Neder-L)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten