donderdag 5 april 2012

Cobra

 
Naar de kapper gaan, eten, drinken, de eigen lichamelijkheid ervaren – dat is wat er gebeurt als stervelingen zich langzaam bevrijden van getob en depressie. Met of zonder professionele hulp, met of zonder de dingen een plaats te geven. Wat is een plaats? De therapeut in het eigen hoofd wordt de deur uit geschopt; de gedachtemachine komt tot rust. Nieuwe kleren kopen.

In de geschiedenis van de poëzie is er één periode waarin de beleving van lichamelijkheid uitgroeide tot een ideologie – tot een poëtica die zo uniek is dat ze pagina’s toelichting vereist in de handboeken. De beleving van de lichamelijkheid van de poëzie en de beleving van de eigen lichamelijkheid vielen op een wonderbaarlijke manier samen. Ik heb het natuurlijk over de Vijftigers: over de jonge Lucebert, over de jonge Kouwenaar. Apocrief/de analphabetische naam vind ik tot op de dag van vandaag de meest bijzondere bundel die er in het Nederlands geschreven is. Een ik, de taal en nog het een en ander dat wel of niet een plaats krijgt.

De geschiedenis van de naoorlogse literatuur zou misschien geïnterpreteerd kunnen worden volgens schema’s van traumaverwerking. De fantasmagorieën van de jonge Mulisch. De geordende vertelwijze van de latere Mulisch. Over Reve en Dermoût heb ik het al gehad. En Hermans - pas na zijn Fotobiografie was bij hem de spanning er af.

De getekende naam is, na het gevecht met het syteem van de betekenis, de laatste afdeling van Luceberts bundel. Kunst brengt redding, intuïtie brengt redding. Een aantal jaren geleden kwam ik regelmatig op de Psychiatrische Afdeling van een Algemeen Ziekenhuis. De patiënt kreeg goed te eten, haar nagels werden geknipt. Groepstherapie en pillen. Na een paar weken begon ze opeens prachtige kindertekeningen te maken en even later was ze weer thuis.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten