Het bloed in onze aderen speelt in een wereld die in de Nederlandse literatuur onbetreden terrein was: Spanje aan de vooravond van de Burgeroorlog. Dat vooravond moeten we ruim nemen – eigenlijk speelt het boek vijftien jaar eerder. In 1921 lijdt het Spaanse leger een domme nederlaag in koloniaal Marokko. Het demoraliseert volk en militairen. Anarchisten, republikeinse politici, militaire junta’s – allemaal ruiken ze hun kans. Helden worden zondebokken, de elite probeert zich met leugen en bedrog staande te houden. Iedereen laat zich leiden door kleinzielig eigenbelang – tot de meest idealistische bommengooier aan toe. Uiteindelijk grijpt een voorloper van Franco, Primo de Rivera, de macht.
Het boek wist te bereiken wat ik niet snel voor mogelijk had gehouden: tijdens het lezen kreeg ik franquistische sympathieën. Een nationale consensus kan zo ver zoek zijn, de gevolgen daarvan kunnen weer zo desastreus zijn, dat het voorstelbaar wordt dat een generaal de macht grijpt. Wanneer law and order volledig ontbreken, moet er iemand zijn die ze afdwingt. Geen fraaie gedachte. Dat Bulnes mij die gedachte deed denken, zou je kunnen zeggen, is een literaire prestatie van formaat. De moderne, democratisch gezinde intellectueel die ik ben, ziet zich gedwongen om afstand te nemen van een eenvoudig schema betreffende goed en kwaad. Het bloed in onze aderen toont de wereld in zijn complexiteit. Was dat niet een belangrijke functie van literatuur?
Dat is het zeker. Dat heb ik wel eens eerder met kracht beweerd. Ik beweer wel eens vaker iets met kracht. Een conceptuele duizeling omtrent de ingewikkelde pragmatiek van het dagelijks leven - het is het enige in Het bloed in onze aderen wat ik met literaire kwaliteit associeer. De stijl, de schematische personages, de verteltechnische monotonie – hebben ze iets met te maken met normen die ik heb ontwikkeld na het lezen van Vestdijk, Brakman, Roosenboom of Van der Heijden? Haasse, Noordervliet? Grunberg? Of hoort Bulnes niet in dat rijtje thuis? In welk rijtje hoort zijn boek dan thuis?
Het bloed in onze aderen is, naast al het andere, vooral geen product van historische verbeelding. Symptomatisch is een passage op p. 142, waarin een oorlogsweduwe opnieuw in het huwelijk treedt – nu met een edelmoedige majoor die geen weet heeft van zijn eigen homoseksualiteit. Ze staat voor het altaar: ‘Na vandaag zal het leven alleen maar beter worden, vertelt ze zichzelf. Je kunt werken aan deze relatie.’ Het gaat hier om een katholieke, jonge vrouw uit de Spaanse provincie in 1922 die haar gedachten uitdrukt in Oprah Winfrey-proza.
Ik lees de 623 pagina’s van Het bloed in onze aderen en geloof geen seconde in wat ik lees. Het boek speelt bijna honderd jaar geleden. De ingewikkelde pragmatiek is voer voor dissertaties en voor overzichtswerken van de Spaanse geschiedenis. Mijn conceptuele duizeling wordt gestroomlijnd in wetenschappelijke congressen en artikelen van historici. Als ik eerder geïnteresseerd was geweest in de aanloop tot de Spaanse Burgeroorlog, had ik mijn duizeling allang gehad. Bulnes’ fictie voegt niets toe; voor hem als auteur staat er niets op het spel. Daar dachten een uitgever, critici en een jury anders over. Ik heb nog steeds een probleem.
(woensdag gepubliceerd op Neder-L)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten