vrijdag 24 december 2021

De p van winterslaap etc.

(Oud, op Facebook gepubliceerd stukje; omdat er weer een nieuwe bundel van Benders aankomt) 

Hoe helder kan poëzie zijn:

Samen
uit duisternis en sneeuw, even
eeuwigjes samen zitten
in een eerlijke zon.

Het zijn vier regels die een bladzij vullen in de nieuwe, tiende of elfde bundel van Martijn Benders: De p van winterslaap/ Baah baaah krakschaap. Veel wit dus, maar dit is nog niks: er zijn bladzijden met twee regels en bladzijden met één regel:

O nachtspazzie van de kriekskes

onhou spook er het licht

Ruimtelijk. In het doodhuidige nu.

De ene regel kan dan ook nog uit één woord met één leesteken bestaan:

Nulde?

Ergens in de bundel staat tien keer de letter v  met verder een bladzijvullende I - voor zover dat bij een I mogelijk is; op de bladzijde ertegenover staat een even grote A.  Weer ergens anders staan nog een keer woorden op twee bladzijden: DoodSom en Dobbersom. Het verschil is dat die twee woorden op die bladzijden zo'n twintig keer zijn afgedrukt.

'Ergens', 'ergens anders', 'de bundel': als er de laatste jaren één bundel verschenen is waarin de dichter aan alles laat merken dat hij lak heeft aan traditionele categorieën dan is dat Baah baaah krakschaap/ De P van winterslaap. Op een heel primair niveau al: de bundel bestaat uit zo'n tachtig pagina's, maar kent geen inhoudsopgave en paginanummers. Hij heeft twee voorkanten met elk een eigen titel die de suggestie wekken dat er eigenlijk sprake is van twee bundels. Maar in het midden ontmoeten de bundels elkaar: in een cirkel, een draaikolk van woorden die we voor het grootste gedeelte eerder zijn tegengekomen. Het wit dat in de bundel zo'n prominente rol speelt, vinden we nu ook in het midden.  Wat lezen we eigenlijk? Twee bundels, één bundel, twee lange gedichten, één lang gedicht? Het valt allemaal te beredeneren.

Negen bladzijden uit de bundel heb ik integraal geciteerd. In die tweeëndertig woorden vinden we gewoon Nederlands, Brabants dialect en neologismen - vooral 'doodhuidige' vind ik mooi; 'dobbersom' is ook niet mis. De bundel verscheen een half jaar geleden en in de - weinige - kritieken die er zijn verschenen, komen drie recensenten niet verder dan het eerste gedicht. Ze blijven steken bij woorden als 'oelestelle' en 'keroeffer', trekken vergelijkingen met Gorter, Hanlo en Van Ostaijen en stellen vast dat Benders aan hun experimenten niets weet toe te voegen. Benders heeft ook zijn apologeten; bij hen vallen zonder veel analyse kwalificaties als 'taalmagie'. Al die recensies verschenen op websites; een serieuze bespreking op papier ben ik nog niet tegengekomen.

Ik vind De p van winterslaap/ Baah baaah krakschaap de meest bijzondere bundel die ik de afgelopen tijd gelezen heb. Dat komt door de manier waarop Benders gebruik maakt van alle poëtische middelen die er maar zijn - alles wat maar denkbaar is op het gebied van klank en typografie. De bundel is één grote vervoeging van de p van poëzie: taalmagie, inderdaad. Maar voor Benders, die zich op zijn website laat kennen als bewonderaar van bloedserieuze Oost-Europese dichters als Milosz, is de poëzie ook een middel om iets over te brengen  - iets wat alleen op de manier van poëzie kan worden overgebracht. Een verhaal dat misschien niet helemaal een verhaal is; een levensvisie waarvoor begrippen uit het arsenaal van de filosofie te groot en te grof zijn.  De p van winterslaap - wat komt daar eigenlijk na?

(6 oktober 2019)


Geen opmerkingen:

Een reactie posten