(Oud, op Facebook gepubliceerd stukje; omdat er weer een nieuwe bundel van Benders aankomt)
Hoe helder kan poëzie zijn:
uit duisternis en sneeuw, even
eeuwigjes samen zitten
in een eerlijke zon.
Het zijn vier regels die een bladzij vullen in de nieuwe,
tiende of elfde bundel van Martijn Benders: De p van winterslaap/ Baah baaah
krakschaap. Veel wit dus, maar dit is nog niks: er zijn bladzijden met twee regels en bladzijden met één regel:
O nachtspazzie van de kriekskes
onhou spook er het licht
Ruimtelijk. In het doodhuidige nu.
De ene regel kan dan ook nog uit één woord met één leesteken
bestaan:
Nulde?
Ergens in de bundel staat tien keer de letter v met verder een bladzijvullende I - voor zover dat
bij een I mogelijk is; op de bladzijde ertegenover staat een even grote A. Weer ergens anders staan nog een keer woorden
op twee bladzijden: DoodSom en Dobbersom. Het verschil is dat die twee woorden op die bladzijden zo'n twintig keer zijn afgedrukt.
'Ergens', 'ergens anders', 'de bundel': als er de laatste
jaren één bundel verschenen is waarin de dichter aan alles laat merken dat hij
lak heeft aan traditionele categorieën dan is dat Baah baaah krakschaap/ De P
van winterslaap. Op een heel primair niveau al: de bundel bestaat uit zo'n
tachtig pagina's, maar kent geen inhoudsopgave en paginanummers. Hij heeft twee
voorkanten met elk een eigen titel die de suggestie wekken dat er eigenlijk
sprake is van twee bundels. Maar in het midden ontmoeten de bundels elkaar: in
een cirkel, een draaikolk van woorden die we voor het grootste gedeelte eerder
zijn tegengekomen. Het wit dat in de bundel zo'n prominente rol speelt, vinden
we nu ook in het midden. Wat lezen we
eigenlijk? Twee bundels, één bundel, twee lange gedichten, één lang gedicht?
Het valt allemaal te beredeneren.
Negen bladzijden uit de bundel heb ik integraal geciteerd.
In die tweeëndertig woorden vinden we gewoon Nederlands, Brabants dialect en
neologismen - vooral 'doodhuidige' vind ik mooi; 'dobbersom' is ook niet mis.
De bundel verscheen een half jaar geleden en in de - weinige - kritieken die er
zijn verschenen, komen drie recensenten niet verder dan het eerste gedicht. Ze
blijven steken bij woorden als 'oelestelle' en 'keroeffer', trekken
vergelijkingen met Gorter, Hanlo en Van Ostaijen en stellen vast dat Benders
aan hun experimenten niets weet toe te voegen. Benders heeft ook zijn apologeten;
bij hen vallen zonder veel analyse kwalificaties als 'taalmagie'. Al die
recensies verschenen op websites; een serieuze bespreking op papier ben ik nog
niet tegengekomen.
Ik vind De p van winterslaap/ Baah baaah krakschaap de meest
bijzondere bundel die ik de afgelopen tijd gelezen heb. Dat komt door de manier
waarop Benders gebruik maakt van alle poëtische middelen die er maar zijn -
alles wat maar denkbaar is op het gebied van klank en typografie. De bundel is
één grote vervoeging van de p van poëzie: taalmagie, inderdaad. Maar voor
Benders, die zich op zijn website laat kennen als bewonderaar van bloedserieuze
Oost-Europese dichters als Milosz, is de poëzie ook een middel om iets over te
brengen - iets wat alleen op de manier
van poëzie kan worden overgebracht. Een verhaal dat misschien niet helemaal een
verhaal is; een levensvisie waarvoor begrippen uit het arsenaal van de filosofie
te groot en te grof zijn. De p van
winterslaap - wat komt daar eigenlijk na?
(6 oktober 2019)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten