Posts tonen met het label Den Brabander. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Den Brabander. Alle posts tonen

zaterdag 20 juli 2013

Realistisch frame (6)

Afkomst van Den Brabander volgens het modernistische frame en dus als een perfect mechaniekje. Wat valt er te zien? 

Afkomst 
 
Hij maakte haar een kind;
dat kind ben ik.
Hij heeft haar nooit bemind:
hij was niet snik.
’t Was kermis en hij was bezopen;
‘t werd een weerbarstig broek-afstropen…
En toen kwam ik.
Voor het fatsoen heeft men mij laten dopen.  

Veel parallellie, om te beginnen. De tweede, de vierde en de zevende regel met hun rijm en hun vier woorden van één lettergreep.  De inversie in de regel die eindigt met ‘ik’ en die terugkomt in de andere regel die eindigt met ‘ik’ – één regel na het begin, één regel voor het einde. De overige vijf regels die visueel de versregel steeds verder opvullen. Syntactische parallellie en rijm in één en drie en in vijf en zes. Antimetrie en een merkwaardige samenstelling in regel zes: iconische versnelling. De slotregel loopt metrisch ook niet helemaal lekker en is bovendien de langste van allemaal. Na regel zes moet hij wel iconisch worden opgevat: achteloos en razendsnel wordt de boreling opgenomen in de wereld van het fatsoen.
 
Bronzwaers Lessen in lyriek is binnen het Nederlandse taalgebied de ultieme codificatie van zo’n wijze van poëziebeschouwing. Iconiciteit vormt daarin het ultieme leerstuk. Wat, na het romantische en het realistische frame, opvalt is dat zaken van een andere orde worden waargenomen. De authentieke expressie van een subject, een panorama van gelabelde tegenstellingen – het vereist een andere blikrichting dan de waarneming van tekstuele samenhang; de waarnemingen hoeven elkaar bovendien niet uit te sluiten. Wie leest, kan blijkbaar multifocaal framen. Van dat laatste kijkt binnen het postmodernistische frame niemand op: het frame dat samenhang in tekst en wereld ontkent en er voorlopigheid, veranderlijkheid, speelsheid, zelfreflexiviteit tegenover stelt. Wat zien we nu in Afkomst?
 
Vaessens introduceert het frame via Van Ostaijens Melopee – ‘Onder de maan schuift de lange rivier’ enz. Geen gedicht waarin de dichter zich heeft voorgenomen een betekenis over te brengen:
 
Hier heeft iemand spelenderwijs zitten associëren, rijmen en schuiven met woorden. Daardoor ontstonden regels die een betekenis bleken te hebben, een betekenis die de dichter misschien helemaal niet had voorzien of geanticipeerd, maar die er opeens was, ontstaan in het spel met de taal, in het jongleren met de woorden (353).
 
Het leidt ertoe dat de constructieprincipes in het gedicht niet netjes worden weggewerkt, maar zichtbaar zijn. Dat heeft weer tot gevolg dat de lezer zich bewust is van de kunstmatigheid van wat hij onder ogen krijgt:
 
Deze tekst was er niet zomaar, deze tekst is gemaakt, geconstrueerd. Je zou het een opengewerkte tekst kunnen noemen, zoals het Centre Pompidou in Parijs een opengewerkt gebouw is [….]. Je krijgt daardoor een inkijkje in wat doorgaans in kunstwerken (literatuur, architectuur, schilderkunst, film) niet onmiddellijk zichtbaar is: de kunstgrepen van de maker, de keuzes die hij maakte en de principes die hij hanteerde. 
 
Het is, denk ik, niet zo moeilijk om op deze manier naar Afkomst te kijken. De eerste regels als glanzende kiemcel; het vervolg dat spelenderwijs is ontstaan en spelenderwijs een betekenis kreeg. Kunstgrepen, keuzes en principes: ze zijn allemaal zichtbaar – al was het alleen maar omdat het niet veel moeite kostte om ze in het kader van het modernistische frame op het spoor te komen. Het onmooie ‘broek-afstropen’, met verbindingsstreepje en al; de lichte formele anarchie in de laatste regel: ze verstoren de verwachting van de lezer die een gedicht ziet als een afgehecht geheel. Onorde in het gedicht, onorde in de wereld; een lyrisch subject dat zijn ‘ik’ ziet als een waarde in een weefsel en daar zeker geen meester van is. Dit gedicht uit de bundel Delirium uit 1957, mijn geboortejaar – het is alsof het postmodernisme op dat moment werd uitgevonden.   
 
 
Gisteren gepubliceerd op Neder-L. Vervolg van 1 t/m 5; wordt vervolgd.

dinsdag 16 juli 2013

Realistisch frame (4)


Wat voorafging:

Vijf ‘frames’, cognitieve schema’s die bepalen hoe we de wereld zien, hebben de afgelopen tweehonderd jaar een belangrijke rol gespeeld in de literatuurgeschiedenis. Aldus Thomas Vaessens in zijn Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur. Of en in hoeverre daar iets voor te zeggen valt, zou moeten blijken aan de hand van het gedicht dat vorige week zondag op de poëziekalender van Van Oorschot te vinden was: Afkomst van Gerard den Brabander. Het realistische frame belichtte zekere aspecten van het gedicht, het romantische frame weer andere. Een probleem was de koppeling van de frames aan onbehagen met typische aspecten van de moderne wereld – een cruciaal element in Vaessens’ redenering. Het onbehagen in het gedicht van Den Brabander lijkt daar los van te staan. Dat onbehagen gaat verder. Of dieper. 

 
Het derde frame is het avantgardistische frame: 
 
‘De literaire tekst wordt opgevat als een interventie; hij grijpt in in het leven van de lezer doordat hij die lezer confronteert met vormen en uitdrukkingswijzen die zodanig nieuw en ongewoon zijn dat ze desoriënterend en activerend werken (270).’ 
 
‘Die lezer’ – welke lezer is dat?  Kenmerkend voor Vaessens’ aanpak is dat hij niet-essentialistisch over literatuur wil spreken – het is een belangrijke wetenschapstheoretische drijfveer voor zijn onderneming. Niets of niemand heeft immers ‘een onderliggende en onveranderlijke essentie’ (11) en literaire teksten hebben die al helemaal niet. Wat ze interessant maakt, zijn geen ‘onveranderlijke, in de tijd gestolde eigenschappen of kenmerken’ – van alles en nog wat kan ervoor zorgen dat die teksten blijven leven voor lezers. Wat belangrijk is, is dat die lezer ‘productieve leesstrategieën’ hanteert. Een lezer die dat doet trekt zich weinig aan van de traditionele literatuurgeschiedenissen en hun ordeningsdwang. Zo’n lezer gebruikt een van de vijf frames en die zijn, in de optiek van Vaessens, ‘transhistorisch’.
 
‘Zodanig nieuw en ongewoon’ - het gekke met het avantgardistische frame is dat het tegen al Vaessens’ uitgangspunten lijkt in te gaan omdat het lezers in een historische werkelijkheid fixeert. Het is misschien een beetje kinderachtig om dat te illustreren aan de hand van het gedicht van Den Brabander dat overduidelijk niet uit een avantgardistische traditie komt, maar als een transhistorisch schema één ding doet dan is het: waarnemingen genereren. Ik citeer het nog een keer: 
 
Afkomst 
 
Hij maakte haar een kind;
dat kind ben ik.
Hij heeft haar nooit bemind:
hij was niet snik.
’t Was kermis en hij was bezopen;
‘t werd een weerbarstig broek-afstropen…
En toen kwam ik.
Voor het fatsoen heeft men mij laten dopen. 
 
 
Een lezer die in dit gedicht wordt geconfronteerd met vormen en uitdrukkingswijzen die zodanig nieuw en ongewoon zijn dat ze desoriënterend en activerend werken: dat moet om te beginnen een lezer zijn die weinig poëzie leest. Het moet een lezer zijn voor wie zekere vormen van gedrag dankzij dit gedicht tot het bewustzijn doordringen. Het moet een lezer zijn die vervolgens wordt geactiveerd. Zo’n lezer is voorstelbaar, maar het is geen lezer die er binnen literaire circuits toe doet. Hoe en wat hij leest, doet er evenmin veel toe. Binnen het vijandsbeeld dat Vaessens optrekt, is dat, geloof ik, een essentialistische vaststelling. 
 
‘De lezer’ uit Vaessens’ definitie: het kan niet anders dan een zeer specifieke lezer zijn – een lezer in wiens waarneming van wat  ‘nieuw en ongewoon’ is, wij om de een of andere reden zijn geïnteresseerd. Het nieuwe en ongewone is dat op een zeer specifiek moment en op een zeer specifieke plaats. Dat klinkt nogal logisch, maar het maakt het avantgardistische frame van een andere orde dan de overige vier. Wie, zoveel jaren later, het avantgardistische frame inzet, leest wat een ander las - hij reconstrueert. En niets anders dan dat. Bij de andere frames kan ik me iets interpretatief transhistorisch voorstellen, maar het nieuwe en ongewone is dat bij de gratie van de chronologie.
 
 
Eergisteren gepubliceerd op Neder-L

vrijdag 12 juli 2013

Realistisch frame (3)


Opvallend aan Vaessens’ romantische frame is dat het zo lijkt op het realistische frame. In plaats van de realistische tegensteling tussen ‘menselijk’ en ‘onmenselijk’ hebben we nu een romantische tussen ‘organisch’ en ‘mechanisch’. Het mechanische kennen we van het realistische frame en daar had het dezelfde negatieve lading.  Dat heeft alles te maken met de moderniteit: ‘de term ‘mechanisch’ veronderstelt de subteksten van de wetenschappelijke revolutie van de zeventiende eeuw en het denken van de Verlichting,’ schrijft Vaessens op blz. 156. Wie vanuit die subteksten framet, koppelt het mechanische aan begrippen als: star, gefixeerd, lineair, doelgericht, koud. Een echte romanticus wil het organische:  

‘De term ‘organisch’ veronderstelt een biologische subtekst: de wereld van de in vrijheid levende en groeiende dingen en de wijze waarop die wereld metaforen levert voor de kracht van de menselijke verbeelding en creativiteit.’
 
Wat de lezer nu waarneemt is spontaan, warm, natuurlijk, beweeglijk, ongepland.
 
De attitude van de lezer – daarin zit het echte verschil. Binnen het realistische frame reconstrueert de lezer een fictieve werkelijkheid en is de herkenbaarheid van personages de belangrijkste norm. Binnen het romantische frame wordt, volgens Vaessens, een tekst opgevat als ‘de expressie van een subject; de uiting van de gevoelens of gedachten van een (al dan niet in de tekst aan het woord zijnde) ik.’ Een lezer ‘probeert zijn verwachtingen en kaders af te stemmen op de belevingswereld van de dichter’ en waardeert oorspronkelijkheid en authenticiteit.
 
Het lijkt erop dat we een stuk verder komen met Afkomst. Den Brabanders authenticiteit was in ieder geval belangrijk voor Reve toen hij hem in bescherming nam tegen K.L. Poll. Wat Den Brabander schreef was ‘geen intellectuelenpoëzie’; geen enkel gedicht laat de lezer onberoerd – ‘zelfs niet het onbeholpenste’. Wanneer zelfs het onbeholpenste gedicht weet te ontroeren, moet authenticiteit wel de norm zijn. Maar net als bij het realistische frame wordt het ingewikkelder op het moment dat het schema wordt ingevuld. Als metaforen en opposities in het romantische frame noemt Vaessens onder meer: natuur en cultuur; irrationeel en rationeel; grenzeloosheid en begrensdheid; spontaneïteit en bedachtzaamheid; vrijheid en gebondenheid; dynamisch en statisch; levend en dood; warm en koud. Dat zijn heel wat paren van tegenstellingen. Binnen het romantische frame zou alles wat het eerst wordt genoemd, tot een lichte euforie leiden. Voor het lyrisch subject in Afkomst lijkt het tegenovergestelde het geval. Dat geldt ook wanneer we dat lyrisch subject als een personage zien dat door het echte subject wordt gebruikt als een expressieve spreekbuis.
 
Den Brabander als romanticus die worstelt met het frame van de romantiek…. Afkomst is het slotgedicht uit de bundel Delirium uit 1957. Daarin ook dit gedicht: 

Het hek is van de dam 

Het hek is van de dam
in de natuur.
De donkere tam-tam
kent rust noch duur.
Geboren als een ram
voor avontuur,
dans ik de benen lam
en sterf, als hoofd van deze stam,
aan eigen vuur.
 
Een romanticus die sterft aan zijn eigen vuur: het is een romantisch cliché dat zich met Vaessens’ schematische tegenstellingen misschien wel heel aardig laat beschrijven. Zekere aspecten van Afkomst vanuit het realistische frame, zekere aspecten van Afkomst vanuit het romantische frame. Belangrijkere aspecten misschien wel. Dat rond 1800 zoiets als de historische romantiek is ontstaan, valt misschien niet los te koppelen van een gespannen verhouding tot de moderniteit. Dat iets als een romantisch frame zich vervolgens in de westerse cultuur wist te nestelen, zou een historisch fenomeen op zichzelf kunnen zijn. Ik zie bij Den Brabander heel wat existentieel ongemak. Wat ik niet zie, is hoe nu juist zijn verhouding tot de moderniteit aan dat ongemak ten grondslag zou liggen.
 
Trouwens - schreef die man zo onbeholpen? Wat voor frame is dat nu weer?


Gisteren gepubliceerd op Neder-L

woensdag 10 juli 2013

Realistisch frame (2)


De frames van de lezer en het gedicht van Den Brabander. Ik citeer het nog een keer:
 
Afkomst 
 
Hij maakte haar een kind;
dat kind ben ik.
Hij heeft haar nooit bemind:
hij was niet snik.
’t Was kermis en hij was bezopen;
‘t werd een weerbarstig broek-afstropen…
En toen kwam ik.
Voor het fatsoen heeft men mij laten dopen.
 
 
De literair-historische achtergrondkennis waar ik het eerder over had, kennis van het Nederlands en andere vormen van boerenintuïtie maken dat ik het realistische frame als eerste probeer in te zetten. Een kwestie van wegstrepen. In Vaessens’ realistische frame wordt een literaire tekst opgevat ‘als een representatie van de werkelijkheid en als onderdeel van de geschiedenis: de tekst presenteert een wereld die de lezer kan herkennen’. En: ‘De belangrijkste poëticale norm die in het realistische frame geldt, is de norm van menselijkheid: goede fictie maakt de abstracties van de geschiedenis invoelbaar door echte, herkenbare mensen op te voeren als actoren in die geschiedenis’ (220). 
 
Echte, herkenbare mensen hebben we hier wel. Fictie ook, wellicht. In die fictie wordt een alledaagse werkelijkheid gerepresenteerd die ik gek genoeg inderdaad associeer met Brabanders en Limburgers – een dichterspseudoniem is nooit toevallig. Een calvinistisch frame is dat evenmin. Toch begint hier een probleem: Vaessens koppelt de echte, herkenbare menselijkheid aan het optreden van zijn actoren in de geschiedenis. Die geschiedenis is de wereld van de georganiseerde moderniteit waarin het individu zich niet helemaal lekker voelt. Relevante categorieën in dit verband?   
 
Bij Vaessens heeft het individu last van zijn menselijkheid omdat de moderne wereld nogal onmenselijk is. Binnen het realistische frame wordt het instinct positief gewaardeerd en de beteugeling van het instinct negatief; wat warm, levend en echt is staat tegenover wat koud, dood en onecht is. Eerlijk staat tegenover hypocriet, wispelturig tegenover machinaal, energiek tegenover dof en dierlijk tegenover beheerst. 
 
Het is met die metaforen en opposities dat een lezer aan Afkomst betekenis zou moeten geven – gesteld dat hij het realistische frame toe wil passen. Aan het slot van het gedicht lijkt het te lukken: ‘fatsoen’ en ‘dopen’ hebben de negatieve connotatie die het gebruik van het frame in het vooruitzicht stelt. Maar aan de positieve kant ligt het ingewikkeld: het fatsoen en het dopen staan tegenover een machinale dierlijkheid die niet echt heeft bijdragen aan het levensgeluk van het lyrisch subject. De kwalificatie ‘niet snik’ suggereert een beheerste vorm van menselijkheid die in het gedicht verder afwezig is. Negatieve dierlijkheid, positieve beheersing – dat gaat in tegen het schema. Het is alsof het gedicht zijn eigen panorama van tegenstellingen creëert. 'Het is alsof' – want ik ken dat panorama: uit het werk van Streuvels of De Metsiers van Claus. De moderniteit is daarin net zo bedreigend als een wijze van leven die aan de moderniteit voorafging of er op een andere manier weinig mee te maken heeft. Het individu komt hoe dan ook in de knel.
 
Lastig allemaal. Misschien is het tijd voor het romantische frame.
 
 
Gisteren gepubliceerd op Neder-L
 
 

maandag 8 juli 2013

Realistisch frame (1)


En toen de praktijk. Het gedicht op de kalender van Van Oorschot vandaag: 

Afkomst 
 
Hij maakte haar een kind;
dat kind ben ik.
Hij heeft haar nooit bemind:
hij was niet snik.
’t Was kermis en hij was bezopen;
‘t werd een weerbarstig broek-afstropen…
En toen kwam ik.
Voor het fatsoen heeft men mij laten dopen.
 
Niet direct een wereldgedicht, maar wel een gedicht waarop Vaessens’ frames vat zouden moeten hebben. Uit de Verzamelde verzen van Gerard den Brabander, fameus bohemien uit het midden van de twintigste eeuw. Samen met Hoornik en Van Hattum een van de Drie op één perron, de bloemlezing uit 1938 waarin de werkelijkheid van de crisistijd níet werd ontkend in lyrisch geruis. Wat de drie dichters gemeen hadden, waren een parlandotoon, herkenbaar rijm en metrum, cynisme en anekdotiek. Eind jaren veertig was Den Brabander in en buiten café Eylders de mentor van Jan Elburg. Gerard Reve in 1985, toen K.L. Poll het belang van de Verzamelde Verzen niet helemaal inzag: ‘Eigenlijk laat geen enkel gedicht van Den Brabander, zelf niet het onbeholpenste, de lezer onberoerd.’ En: ‘Maar zij het door Gods genade, of anderszins: het werk van Den Brabander is geen intellectuelenpoëzie. In zijn gehele werk, is hij een dichter, en een groot dichter.’ Lucebert noemde Den Brabander ‘één van mijn favoriete dichters’ en plaatste zijn beroemdste regels ‘Ik, kleine slaaf van poëzie en taal,/ mij was ter borst de eerste melk al schraal’ op zijn wandschildering in het Letterkundig Museum naast regels van Leopold en Multatuli.
 
Dat was het literatuurhistorische huiswerk – het huiswerk dat in Vaessens’ optiek aan de hantering van zijn frames voorafgaat. Vaessens zal de eerste zijn om toe te geven dat de vorige alinea niet frameloos is, maar het gaat hem niet om het soort kennis dat daarin wordt gedebiteerd. Die kennis is te vinden in traditionele literatuurgeschiedenissen: dikke boeken die een chronologisch panorama willen bieden van ‘de “belangrijkste” auteurs en werken van de literatuur, een overzicht van what every schoolboy should know’ (436).  Geen domme chronologie, ook geen Bourdieugestuurde analyse van posities en praktijken in het literaire veld – wat Vaessens wil is een instrument om teksten te analyseren. Omdat Vaessens zich zorgen maakt over de wetenschappelijke status van de literatuurstudie moet dat instrument niet uit de lucht komen vallen. Het concept ‘frame’, door Vaessens gedefinieerd als ‘een denkraam, een cognitief schema dat bepaalt hoe we de wereld zien’ (111), oogt exclusief psychologisch, maar het maakte een succesvolle ronde langs de taalkunde, de informatiewetenschap, de argumentatietheorie en vast nog het een en ander. Een bruikbaar concept, lijkt het – bruikbaar als we ons afvragen hoe het kan dat we de wereld soms zo verschillend zien.  

Hoe moeten we kijken naar Afkomst? Vijf frames onderscheidt Vaessens – het zal inmiddels bekend zijn. Het romantisch frame ontstond in de vroeg-negentiende-eeuwse periode die we nu nog steeds de romantiek noemen, maar overleefde dat toevallige tijdvak. Teksten en andere literaire fenomenen – Rawies kledingstijl, Pfeijffers haardracht - kunnen nog steeds vanuit het frame begrepen worden. Het tijdgebonden frame werd een deep frame – een stelsel van vooronderstellingen dat gedurende lange tijd betekenisvol wordt gevonden. Zo betekenisvol dat ook teksten die op het eerste gezicht weinig met welke vorm van historische romantiek te maken hebben, vanuit het frame worden waargenomen. 

Hoe het waarnemen vanuit zo’n diep literair frame werkt – dat is wat Vaessens ons wil laten zien en wat hij zijn lezers wil aanleren. Naast het romantische frame ontstonden in de afgelopen twee eeuwen, het tijdvak van de moderniteit waartoe Vaessens zich beperkt en waar hij een duidelijke visie op heeft,  het realistische, het avantgardistische, het modernistische en het postmodernistische frame. Die vijf frames leveren een zinvol analyse-instrumentarium op en zitten zo diep dat het instrumentarium toepasbaar zou moeten zijn bij welke tekst uit de laatste twee eeuwen dan ook. Het instrumentarium stoelt op systematiek en vloeit voort uit een theorie - het is aanleerbaar. Het betekent dat de letterkundige neerlandistiek zich met goed fatsoen bezig kan houden met teksten; er is meer tussen hemel en aarde dan het veld van Bourdieu. Wat belangrijk is bij Afkomst, wat een lezer opvalt en wat het gedicht aan potenties met zich meedraagt, zouden we met het instrumentarium heel behoorlijk moeten kunnen omschrijven.  


Jan Elburg schreef in Geen letterheren over de rol van Den Brabander; Reves ingezonden brief aan NRC Handelsblad is te vinden in deel 6 van het Verzameld werk; Lucebert licht zijn wandschildering toe in Namiddag van een faun. Over Vaessens' Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur schreven Fabian Stolk en Marc van Oostendorp eerder op dit blog.
 
Gisteren gepubliceerd op Neder-L