zondag 26 december 2021

Manneken

 

We wonen op het platteland, dertig kilometer van de vijfde of zesde stad van het land, Udon Thani. Die stad dankt zijn bestaan aan de Vietnamoorlog: de Amerikanen richtten een enorme basis in en van het een kwam het ander. Onder meer een flinke Vietnamese gemeenschap - de reden waarom je hier een grote katholieke kerk hebt en een katholieke school. Maar de meeste Vietnamezen zijn boeddhistisch en dat zie je goed op de Vietnamese begraafplaats die toevallig op een half uur lopen van ons huis ligt. Sommige graven hebben iets katholieks en iets boeddhistisch. Er ligt ook een jongetje. Het symbool dat hem eert of in herinnering moet roepen: in Vlaanderen denkbaar?




Dat postte ik op Facebook en het antwoord is ‘nee’. Toen dat antwoord gegeven was, moest ik zo nodig de diepte in:

Ik heb de laatste weken veel Heidegger gelezen. Ik ben bang dat hij hier een hoop 'vergetelheid' op zou loslaten. Zijnsvergetelheid, betekenisvergetelheid misschien. Die laatste term gebruikt hij niet, maar als je toch aan het Heideggeren bent... Ik moest vooral denken aan westerlingen die een Boeddha laten tatoeëren, het liefst op hun rug. Daar drukken ze ook iets mee uit, maar het wordt hier als onvoorstelbare heiligschennis gezien. Een beeldenpotpourri die je misschien als 'postmodern' zou kunnen kenschetsen, behalve dat ik het lastig vind om het idee van authenticiteit op te geven: de authenticiteit van rouwende ouders bijvoorbeeld.

Hoe komt een beeld uit Brussel terecht in de Thaise provincie? Iemand suggereerde om historisch onderzoek te doen. 

Ik weet niet of dat nodig is. Ik denk dat Manneken een fenomeen is in het internationaal geheugen: een iconisch beeld van het soort dat Andy Warhol graag gebruikte voor zijn zeefdrukken. Wat mij intrigeert is de contextloosheid die zo'n beeld krijgt en dan de betekenis die het wordt toegekend in een totaal nieuwe context - door de individuele gebruiker vooral. Een toegeëigend beeld dat drager wordt van een emotie. En, hier in Zuidoost-Azië, ook altijd van status. Het is geen pissend jongetje uit Brussel meer, maar iets heel, heel anders.

Maar wordt misschien vervolgd. Er zijn meer vreemde dingen te zien op deze begraafplaats.

Het vervolg kwam snel. Een geboortige Brusselaar kon zich moeilijk voorstellen dat het beeldje in de Stoofstraat zo'n internationaal fenomeen was geworden.

Manneken heeft, leert Google me, een internationale carrière gemaakt als tuinbeeld. Zo zal het ook hier terecht zijn gekomen. Ik vermoed dat het een archetypisch beeld is geworden van een jongetje en dat het in de Stoofstraat zo aanwezige plassen is eh... ondergesneeuwd. Het beeld staat hier weliswaar in duplo, maar er stroomt niks. Wat de semiotiek betreft denk ik inderdaad dat je niet verder komt dan de vaststelling dát het een nieuwe betekenis heeft gekregen. De vervreemding doet zich waarschijnlijk alleen voor bij iemand als ik, die de oorspronkelijke context kent.

vrijdag 24 december 2021

De p van winterslaap etc.

(Oud, op Facebook gepubliceerd stukje; omdat er weer een nieuwe bundel van Benders aankomt) 

Hoe helder kan poëzie zijn:

Samen
uit duisternis en sneeuw, even
eeuwigjes samen zitten
in een eerlijke zon.

Het zijn vier regels die een bladzij vullen in de nieuwe, tiende of elfde bundel van Martijn Benders: De p van winterslaap/ Baah baaah krakschaap. Veel wit dus, maar dit is nog niks: er zijn bladzijden met twee regels en bladzijden met één regel:

O nachtspazzie van de kriekskes

onhou spook er het licht

Ruimtelijk. In het doodhuidige nu.

De ene regel kan dan ook nog uit één woord met één leesteken bestaan:

Nulde?

Ergens in de bundel staat tien keer de letter v  met verder een bladzijvullende I - voor zover dat bij een I mogelijk is; op de bladzijde ertegenover staat een even grote A.  Weer ergens anders staan nog een keer woorden op twee bladzijden: DoodSom en Dobbersom. Het verschil is dat die twee woorden op die bladzijden zo'n twintig keer zijn afgedrukt.

'Ergens', 'ergens anders', 'de bundel': als er de laatste jaren één bundel verschenen is waarin de dichter aan alles laat merken dat hij lak heeft aan traditionele categorieën dan is dat Baah baaah krakschaap/ De P van winterslaap. Op een heel primair niveau al: de bundel bestaat uit zo'n tachtig pagina's, maar kent geen inhoudsopgave en paginanummers. Hij heeft twee voorkanten met elk een eigen titel die de suggestie wekken dat er eigenlijk sprake is van twee bundels. Maar in het midden ontmoeten de bundels elkaar: in een cirkel, een draaikolk van woorden die we voor het grootste gedeelte eerder zijn tegengekomen. Het wit dat in de bundel zo'n prominente rol speelt, vinden we nu ook in het midden.  Wat lezen we eigenlijk? Twee bundels, één bundel, twee lange gedichten, één lang gedicht? Het valt allemaal te beredeneren.

Negen bladzijden uit de bundel heb ik integraal geciteerd. In die tweeëndertig woorden vinden we gewoon Nederlands, Brabants dialect en neologismen - vooral 'doodhuidige' vind ik mooi; 'dobbersom' is ook niet mis. De bundel verscheen een half jaar geleden en in de - weinige - kritieken die er zijn verschenen, komen drie recensenten niet verder dan het eerste gedicht. Ze blijven steken bij woorden als 'oelestelle' en 'keroeffer', trekken vergelijkingen met Gorter, Hanlo en Van Ostaijen en stellen vast dat Benders aan hun experimenten niets weet toe te voegen. Benders heeft ook zijn apologeten; bij hen vallen zonder veel analyse kwalificaties als 'taalmagie'. Al die recensies verschenen op websites; een serieuze bespreking op papier ben ik nog niet tegengekomen.

Ik vind De p van winterslaap/ Baah baaah krakschaap de meest bijzondere bundel die ik de afgelopen tijd gelezen heb. Dat komt door de manier waarop Benders gebruik maakt van alle poëtische middelen die er maar zijn - alles wat maar denkbaar is op het gebied van klank en typografie. De bundel is één grote vervoeging van de p van poëzie: taalmagie, inderdaad. Maar voor Benders, die zich op zijn website laat kennen als bewonderaar van bloedserieuze Oost-Europese dichters als Milosz, is de poëzie ook een middel om iets over te brengen  - iets wat alleen op de manier van poëzie kan worden overgebracht. Een verhaal dat misschien niet helemaal een verhaal is; een levensvisie waarvoor begrippen uit het arsenaal van de filosofie te groot en te grof zijn.  De p van winterslaap - wat komt daar eigenlijk na?

(6 oktober 2019)


zaterdag 4 december 2021

Neen, niet vergeten

"De fragmenten bezitten uit zichzelf een – onbedoelde – suggestiviteit. Door de aandacht van de dichteres voor het concreet-zintuiglijke hebben deze impressies, etsen, snapshots, miniaturen of hoe men ze ook noemen wil iets van de vluchtige, bloesemachtige schoonheid van haikoes.”

Dat schrijft Paul Claes in het nawoord van zijn vertaling van de gedichten van Sappho. En gelijk heeft hij. Neem deze beroemde regels:

zoals de zoete appel
                bloost aan het eind van een tak
hoog in de hoogste twijgen
                vergeten door de plukkers
neen, niet vergeten
                maar niet te bereiken …..

En neem dit gedicht:

Woudpioenrozen –
juist nu op het hoogtepunt
van hun volle bloei;
te mooi om af te plukken –
te mooi om niet te plukken.

De auteur is Ryokan, een zenboeddhistische monnik die leefde van 1758 tot 1831 en ‘De grote dwaas’ als bijnaam had. Hij schrijft een tanka, het gedicht van 5-7-5-7-7 lettergrepen waarvan de vorm van de haiku is afgeleid. De appel en de roos: ze worden waargenomen en ze brengen iets teweeg dat niet genoemd wordt, maar door de zelfcorrectie gesuggereerd. Zelfcorrectie klinkt nog te sterk: in beide gedichten moet ons oog vooral vallen op de volle bloei.

Maar is het de appel die bloost? De roos die bloeit? Ja, maar niet alleen. Bij Sappho is het ook een jong meisje dat waargenomen wordt door haar juf. Dat meisje zal uitgehuwelijkt worden. Wil ze – in haar onbereikbaarheid – dat wel? En wat zijn de gevoelens van de schooljuf die wéér een geliefde leerling zal moeten missen? Veel minder melancholisch is de monnik. Zijn gedicht laat de ontoereikendheid van menselijke categorieën zien. Plukken of niet plukken: geen van beide moet je willen. Dat je in dergelijke categorieën denkt en de bijbehorende verlangens hebt, bewijst maar weer dat het stadium van de verlichting voor jou een eind weg is. De grote dwaas pepert je dat nog eens even in.

Maar hij heeft de rozen zelf als eerste waargenomen natuurlijk. En het is bij hem dat het dilemma opkomt. Daar zijn ze op het hoogtepunt van hun volle bloei, juist nu. Appels en rozen - wat beide dichters, beide opvoeders vooral gemeen hebben is het verlangen om iets intact te houden, om eigenlijk helemaal niet op te voeden.

 

Het gedicht van Ryokan werd vertaald door J. van Tooren en is te vinden in de door haar samengestelde bloemlezing Tanka, het lied van Japan, Amsterdam 1983.





woensdag 1 december 2021

Zo leefde ik in de wereld



Als de weerkaatsing
van de maan in het water
geschept in mijn hand
- is hij er, is hij er niet –
zo leefde ik in de wereld.

Ki no Tsurayuki (883-946)

‘Leefde’ staat er. Deze Japanse tanka (5-7-5-7-7 lettergrepen) is een doodsgedicht. Japanse dichters, Japanse monniken probeerden hun leven samen te vatten in een gedicht dat ze soms al jaren voor het ultieme moment schreven om het vlak vóór dat ultieme moment te laten horen aan vrienden, bekenden, volgelingen.  

Ki was een beroemde dichter. Tijdens zijn leven: was hij er wel of was hij er niet? Was de weerkaatsing er wel of niet? En met die weerkaatsing: maan, het water waaruit de weerkaatsing geschept wordt, mijn hand, ikzelf, alles... Is dat er nu wel of is dat er niet? Alles spiegelt in dit gedicht: het bestaat en het bestaat niet. Lof van de schaduw is de titel van een beroemd essay van Tanizaki, een twintigste-eeuwer. Schaduw, ook een fenomeen dat bestaat en niet bestaat. Naar zo’n gedicht kun je cultuurhistorisch kijken en dan iets beweren over een typisch Japanse mentaliteit – dat doet Tanizaki - , je kunt er existentiefilosofisch naar kijken en dan iets beweren over het bewustzijn van de dood in het leven, je kunt het interpreteren als een verwoording van een levensgevoel – Ki voelde zich nooit helemaal thuis in de wereld, je kunt het interpreteren als een vluchtige ervaring van vergankelijkheid die ook iets moois heeft. Daarmee ben ik weer terug bij Tanizaki, geloof ik, maar dan net iets universeler.  

De fraaie vertaling is van J. van Tooren en is te vinden in de door haar samengestelde bloemlezing Tanka, het lied van Japan, Amsterdam 1983.