grassère
dwars door mistroostige
mist
blijft hij van herfst naar lente ons
vervoerendeze lachende alchemist
met zijn picturale partituren
Lucebert, Van de maltentige losbol, Amsterdam 1994
Het laatste gedicht in Van de maltentige losbol, de bundel die
een paar maanden na Luceberts dood verscheen in een fraaie, tweedelige cassette.
Eén deel bevatte de eigenlijke bundel: in een groot formaat, 24 x 30 cm., dat
recht deed aan de gouaches en tekeningen die de zestig gedichten vergezelden. De
gouaches waren door Lucebert zelf uitgezocht, de tekeningen door de uitgever en
de erven. Het tweede deel was een fotoboek: Op bezoek bij Lucebert. De bezoekers
waren een Duitse kunsthistoricus, Jens Christian Jensen, die verantwoordelijk
was voor de samenstelling van het boek en een korte begeleidende tekst, en de
Duitse fotografe Karin Székessy. Een stuk of dertig foto’s van Lucebert in zijn
Bergense atelier en zijn directe leefomgeving met daarnaast ook nu weer perfect
afgedrukte tekeningen, aquarellen en collages. Dat de twee
bezoekers werkelijk grenzen waren gepasseerd, maken de eerste en de laatste
foto’s duidelijk: de Waddenzee en de Afsluitdijk vanuit een autoraam.
Toeristische truttigheid die voor een vreemd contrast zorgt met de karikaturale
kobolden in Luceberts eigen wereld.
Een echt laatste gedicht dus,
in de laatste door Lucebert zelf samengestelde bundel. Drie keer ‘mist’ in een
kort gedicht van niet meer dan zesendertig lettergrepen. Gérard Grassère was een
jaar tevoren overleden. Hij was negen jaar ouder geweest dan Lucebert; verder
schilder, Limburger, figuratief-expressionistisch-abstract-poëtisch, aan de rand
van Cobra maar – vermoed ik – iets te
oud om vol overtuiging mee te doen, een bevlogen docent op kunstacademies, een
liefhebber van de poëzie van Elizabeth Eybers. Hij was ook Luceberts buurman in
Jávea. Een expansionistische, extraverte Lebemann, stel ik me zo voor. De
gelukkige kunstenaar.
Alles wat Lucebert niet per se
was. Dat het gedicht een amulet kon zijn, dat er een kleine ritselende revolutie
kon worden afgedraaid – in de poëzie en ook in het leven: het was een
overtuiging die Lucebert aan het eind van de jaren vijftig had verloren. In 1963
verscheen Mooi uitzicht en andere
kurioziteiten – een veelzeggende titel. Vervolgens verscheen er gedurende
achttien jaar geen bundel. De dichter
Lucebert liet alleen van zich horen met gelegenheidswerk: teksten voor een
volkstellingsaffiche of voor een theatervoorstelling. Wel verschenen in 1974 de
Verzamelde gedichten, een meticuleus
geannoteerd praalgraf dat voor de
geannoteerde soms een heftige confrontatie had betekend met eerder gepubliceerd
werk. Het leidde tot negen nieuwe
gedichten, negen herschrijvingen: wat momenten van extase waren geweest werden
momenten van woede en ontgoocheling.
Toen in 1981 Oogsten in de dwaaltuin uitkwam, bleek
die bundel een samenraapsel van concrete aanleidingen – vaak het leven en werk
van bevriende kunstenaars als Breytenbach en Schierbeek. Pas de volgende bundel,
De moerasruiter uit het paradijs uit
1982, laat weer een autonome verbeeldingswereld zien. Het is een wereld van
moerasruiters, pekelzalvers en kleine herders. In iets meer dan een decennium
verschijnen vervolgens drie behoorlijk lijvige bundels: Troost de hysterische robot in 1989, Van de roerloze woelgeest in 1993 en ten
slotte Van de maltentige losbol in
1994. Een dichter heeft iets hervonden – zichzelf, zijn stem? Waar blijft het
‘ik’ in de passage van jeugdige overmoed naar Spätstil? Al die bundels ademden zo
ongeveer dezelfde sfeer; al die bundels kenden hun laatste gedichten.
Wordt vervolgd
(op 1 oktober gepubliceerd op Neder-L)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten