dinsdag 10 november 2015

Een esthetica van affect en verlangen


Hoe lees ik Ouwens? In een romantisch-modernistische traditie die vanaf het eind van de negentiende eeuw zowel de poëzie als de kritiek in haar greep heeft gehad. "Als reactie op het grote moderne trauma – de dood van God – zoekt deze lijn van literaire kritiek het absolute in de literatuur. Lezen wat er niet staat heeft hier iets heel fijnzinnigs en belangrijks: het stelt je in contact met het ontastbare dat ons met elkaar verbindt." Aan het woord is Sarah Posman op de dag van de literatuurkritiek op 14 oktober in Brussel. Als ik in de drie gedichten van Ouwens die ik tot nu toe besproken heb op één ding gespitst was, dan was het op een ultieme tekstuele samenhang die tegelijkertijd tekortschiet of iets verzwegen laat. De gedichten in Als een beek, met al hun hebbelijkheden en onhebbelijkheden, lijken moeiteloos in een mal van hoogstaande betekenisgeving te passen. 
 
Posman stelt daar een "esthetica van het affect en het verlangen" tegenover. Literaire teksten zijn met myriaden draden aan een context gebonden en datzelfde geldt voor een lezer. Bij het lezen ontmoeten contexten, ritmes, ervaringen elkaar. “Literatuur komt niet alleen ingewikkeld tot stand, ze vraagt ook aan lezers om hun ingewikkeldheden aan die van haar te koppelen. Of dat een werkbaar onderzoeksprogramma oplevert, weet ik niet direct en ook niet of Posmans esthetica veel meer is dan een variant van de receptie-esthetica uit de jaren zeventig. Van welke lezers zijn de ingewikkeldheden interessant? Kunnen die gesystematiseerd worden? Aangeleerd? Overgedragen? Is een lectuur waar je wat aan hebt afkomstig van een uitzonderlijk individu dat een uitzonderlijke, niet te imiteren visie etaleert?
 
Daar ben ik dan als lezer, met mijn context en ingewikkeldheden. Daar is een tekst van Ouwens, met zíjn context en ingewikkeldheden. Daar is de verstandhouding tussen die twee. Ik besprak het gedicht Muren en gaf er een interpretatie van. Het toeval wil dat het een van de weinige gedichten is waarover Ouwens zich zelf heeft uitgelaten. Zijn interpretatie verschilt niet radicaal, maar toch wel een beetje van de mijne.
 
Het gaat om 'die vier koude muren' uit de laatste strofe. Ik verbond ze zonder meer aan 'het huis' in de eerste strofe - het huis dat ik identificeerde als het ouderlijke huis en het enige zelfstandige naamwoord in het gedicht dat op basis van een woordenboekbetekenis in aanmerking komt. In een interview ziet Ouwens het net iets anders:

De ik-figuur is, zoals ik in Als een beek al constateer, 'van de werkelijkheid verlaten'. Er is geen landschap meer buiten zijn zinnen, - zijn projectie mislukte. (...) Het landschap is zijn lichaam geworden. Dat werd 'een minnaar van vier koude muren.'

Niet alleen het ouderlijk huis, maar ook het landschap en daarmee de hele zichtbare werkelijkheid zijn 'koud' geworden. Wat blijft zijn een ik-figuur en wat hij verderop 'een daad op schrift' noemt die allebei geen warme connectie meer hebben met de werkelijkheid. De koude muren zijn misschien vooral de koude muren van een tekst. In een artikel in het Kritisch Literatuur Lexicon gaat Kees van Domselaar verder in die richting: voor hem zijn de muren die van het sociaal en maatschappelijk isolement waartoe het dichterschap de ik-figuur veroordeelt. Het voornaamwoord 'die' verwijst bij hem niet naar een huis of iets anders wat de ik-figuur zou kunnen waarnemen, maar naar de hele tweede strofe waarin een 'ik' de pen pakt. 
 
Wat hiermee te doen? We hebben een gedicht uit een bundel uit 1975 en drie lezingen. Eén van Ouwens uit 1989, die van Van Domselaar uit 1994, die van De Jager uit 2015. Als we ervan uitgaan dat de auteur dood is en geen extra autoriteit bezit ten opzichte van zijn eigen werk, zijn het drie gelijkwaardige interpretaties. Ze zijn alle drie te beargumenteren op basis van tekstuele samenhang. Degene die de meeste woorden aan het gedicht wijdde was ik - niet in het kader van een schools naslagwerk als het Kritisch Literatuur Lexicon, niet in het kader van een interview waarin de innerlijke logica van een schrijverschap het belangrijkste gesprekonderwerp was. Als er iemand affect en verlangen in het gedicht heeft geïnvesteerd, ben ik het. Bijna net zoveel, lijkt het wel, als Ouwens in het contact met een werkelijkheid die hem ontglipte.



Eerdere afleveringen in deze reeks hier, hier en hier. Het interview met J. Heymans in het Ouwensnummer van De Revisor, jrg. 16, nr. 5, okt. 1989. Het artikel 'Kees Ouwens' in het Kritisch Literatuur Lexicon is, voor zover ik weet, na 1994 niet bijgewerkt. Met de dood van de auteur wordt een theoretisch concept van Roland Barthes bedoeld. Wordt vervolgd.
 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten