Le pacte autobiographique – het is de
titel van een baanbrekende studie van Philippe Lejeune uit 1975. Hoeveel manco’s
het geheugen ook kan vertonen, wat de schrijver van een autobiografie zichzelf
ook wijsmaakt, hoeveel fictie een autobiografie noodzakelijkerwijs bevat: de
schrijver van een autobiografie maakt met de lezer een afspraak. Wat u gaat lezen, lezer, is
het verhaal van mijn leven zoals dat zich in werkelijkheid voltrok. Het is – ik
zweer het op mijn authenticiteit – de waarheid en niets dan de waarheid.
Lejeunes kroongetuige is Rousseau die voor lezers die door Freudiaanse wateren
zijn gewassen, zich in zijn Confessions
een slag in de rondte fabuleert. De structuren van Rousseaus
zelfbegoocheling: het is fascinerend om ze aan het licht te brengen, maar ze
krijgen pas betekenis in het licht van het pact.
Dat de schrijver met zijn lezer
een pact sluit is een notie die gemeengoed is geworden in de
literatuurwetenschap en zelfs tot een Nijmeegse
lezing is doorgedrongen. Schrijver Peter Buwalda werkt aan een tweede
roman en, anders dan aanvankelijk de bedoeling was, gaat die niet te veel
afwijken van de eerste. Buwalda heeft met de lezer een pact gesloten voor een
bepaald soort roman. Als bestsellerauteur kan hij zich niet permitteren het pact
op te zeggen. Ik lees mijn eerste alinea over en zie ergens het woord
‘authenticiteit’ staan. Buwalda deed zijn uitspraak in een jaarlijkse lezing ter
ere van Frans Kellendonk.
Ik moest overigens niet aan het
pact denken omdat ik me zat op te winden over een De Wereld Draait Door-Dan Brown. De afgelopen week las ik Het lied en de waarheid van Helga
Ruebsamen. In bijna vierhonderd pagina’s doet ze daarin verslag
van een jeugd. Het eerste deel daarvan speelt zich af op Java. Het
hoofdpersonage, Louise Benda, reconstrueert de belevingswereld van een
vijfjarige in de tropen – een belevingswereld waaraan in 1939 een abrupt einde
komt wanneer het gezin op verlof gaat naar Europa en een jaar later niet terug
kan keren. Honderdzestig bladzijden vergezellen we een belevend ‘ik’ waarvoor
tropische werkelijkheid en kinderlijke fantasie onlosmakelijk verbonden zijn.
Dat het paradijs verloren gaat en we te maken hebben met een reconstructie,
blijkt heel af en toe uit een vooruitblik.
Het gezin is een joods gezin
met Duitse wortels. De rest van het boek is gevuld met oorlogsbelevenissen:
grootouders die zelfmoord plegen, een onderduikperiode. Het is onontkoombaar,
denk ik, dat een lezer die Het lied en de
waarheid leest, zich af en toe vragen stelt over het autobiografisch
gehalte; de Duits aandoende auteursnaam valt niet weg te denken. Toch: de lezer
van 2013 - en die van 1997, toen het
boek verscheen – leest het boek volgens de regels van de fictie. Niet alleen
heeft hij de nodige ervaring opgedaan met autobiografische elementen die tot
iets anders worden omgevormd – sinds Proust? sinds Anton Wachter? -, maar over
de aard van het contract laten de eigennamen geen enkele twijfel bestaan. De
‘ik’ in Het lied en de waarheid is
een papieren personage. Een boek met zo’n titel: als het een autobiografie zou
zijn, was de auteur een operadiva of een verlopen jazzzangeres.
Het neemt niet weg dat over
feit en fictie enige ophef is ontstaan. De aanleiding was niet
Het lied en de waarheid zelf, maar
een uitzending van Zomergasten waarin
Ruebsamen nogal wat elementen uit het boek als autobiografisch voorstelde. In
2005 dook er een broer op die meedeelde dat zijn zus last had van pseudologia
fantastica en dat er geen sprake was geweest van een joodse achtergrond en een
onderduikperiode. Af en toe had de
familie moeten schuilen voor bommen – zoals iedereen in Den
Haag.
Het zou zomaar eens kunnen dat
de broer gelijk heeft. Het is niet aannemelijk dat iemand de publiciteit zoekt
met dit soort mededelingen als ze eenvoudig te falsifiëren zijn. Ruebsamen
beriep zich op haar geheugen en het recht van een eigen waarheid voor iemand die
mooie boeken schrijft. Het probleem is dat die waarheid onder woorden werd
gebracht op een plek waar het pact van de fictie niet geldt: een
interview.
Dat gebeurt wel eens vaker. Dat
Boudewijn Büch van alles en nog wat verzon, zou niemand hebben gestoord als hij
niet … enz. Hetzelfde geldt voor Carl Friedman. De fantasmagorieën van Jan Montyn zouden een
spannend jongensboek hebben opgeleverd, wanneer ze niet waren gepresenteerd als
faction. En van een ander kaliber: de
rel rond Kellendonks Mystiek lichaam
zou zich niet hebben voorgedaan, als Kellendonk uitspraken van personages niet
had overgenomen in een interview. De ambiguïteit en complexiteit die hij in zijn
roman toonde, reduceerde hij tot eenduidigheid waartegen moralisten als Nuis en
Peeters in het geweer kwamen. Waarna door hen de complexiteit van de roman werd
gereduceerd.
Zijn er nog meer van dit soort
conflicten geweest de afgelopen decennia? Ik herinner me een boze burgemeester
uit Zandvoort die zich herkende in een roman van Pieter Waterdrinker. Er was een
modekoningin in een roman van Brusselmans. Het zijn conflicten volgens het
stramien van Ik heb altijd gelijk en
Nader tot u: de echte wereld herkent
zich in fictie en dat bevalt de echte wereld niet. In plaats van
bevolkingsgroepen en godsbeelden voelen nu individuen zich in hun waardigheid
aangetast. De conflicten doen zich niet vaak voor en als ze zich voordoen, is
hun reikwijdte beperkt: het pact van de fictie wordt breed erkend en
gerespecteerd.
In de spiegelbeeldige situatie
ontstaan de echte problemen. Hoewel ze zich vergaloppeerden buiten de wereld van
de fictie, is van de literaire reputatie van Büch en Friedman weinig over. Dirk Ayelt Kooiman hechtte geloof aan
de praatjes van Jan Montyn, scoorde een bestseller en ruïneerde zijn
schrijverschap: een jarenlang writer’s
block was het gevolg; in de boeken die hij daarna schreef is hij een schaduw
van de auteur die de verhouding tussen verbeelding en werkelijkheid op scherp
stelde. Van Helga Ruebsamen is na 2005 niet veel meer vernomen, al zijn daarvoor
ook andere redenen denkbaar.
Kellendonk schreef een van de
iconische boeken van de twintigste eeuw. Slechte verstaanders gaf hij iets meer
aanleiding voor het slechte verstaan dan nodig was geweest. In 2013 houdt een
opportunistische auteur een lezing die van een wat ander pact blijk geeft dan
waar Kellendonk voor stond. Bonita
Avenue was een invuloefening: vol clichés en vertelsjablonen. Daarvan zich
hoeft een auteur zich niet per se bewust te zijn. Maar wie ervan overtuigd is
dat hij nog zo’n boek moet schrijven, sluit een pact en zegt een pact op.
(zondag gepubliceerd op Neder-L)
(zondag gepubliceerd op Neder-L)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten