Taal, stijl, poëtische taal, poëtische stijl. In deze cyclus van drie gedichten bijvoorbeeld:
1.
Geen lediggang is het meer, van en naar school te gaan.
We lopen ons stuk kassei samen, lettend op onze woorden.
Volle kracht van de zon met ons. Met de armen om elkaars
schouders komen we het speelplein op. Believen de staande,
de kastanjebergschaduw heersend van de muurglasscherpten
tot anderzijds het bloeiseringenoverwolkte, smeedspiesenhek.
We mogen kiezen wie van de Dioskuren we willen zijn, zijn
wederkerig bereid Pollux' sterfelijke evenknie te wezen.
2.
Onze vrindschap is doordrongen van het kastanjeduister,
van flitsen krijgsgehuil en de zonneschijn om ons heen.
Schouder aan schouder tegen de ontgroende bekraste bast
staan wij, die schaduw lieven omdat een gesprek wij zijn.
een schouderophalen over de Uitdrijving uit het Paradijs
als over Mooianna in het grintperk omzingzangd met majesteit.
3.
Een lasso van luister omsingelt met zijn afstandelijke
slang- en tangbeweging ons. We zijn bij elkaar gekluisterd.
de idee van trouw, de eer in de heroïeke stijl vol te houden.
steenmuur de voor 1000 veldkampementen toereikende gerustheid
blauwe ogen, de elitaire lippen sprekend de scherpte des zwaards.
Drie gedichten uit Germania, een canto van Jacques Hamelink. Eén canto, ruim 160 pagina's poëzie, onderverdeeld in drie delen die samen weer elf afdelingen vormen. Deze drie vormen het begin van afdeling vier: Onder de kastanje met de tegenstander – de afdeling die het eerste deel, Krijgsgod van de koude grond, afsluit. Ze worden door een blanco pagina gescheiden van de drie daaropvolgende gedichten; ook in de inhoudsopgave worden ze gepresenteerd als een samenhangend geheel. De hele afdeling Onder de kastanje met de tegenstander telt negen gedichten.
Het is een hiërachische opbouw die doet denken aan de manier waarop kinderen zich in de wereld localiseren: Gorredijk, Friesland, Nederland, Europa, Aarde, Heelal. Met kinderen worden we geconfronteerd in dit gedicht: godenzonen op een schoolplein, die zich van hun klasgenoten afzonderen - zelfs van Mooianna - en hun rituele kleine twisten opvoeren. In de laatste vier regels wordt het misschien een beetje ingewikkeld, maar als ik het goed zie wordt hier in een alledaagse wereld van geraniums en een steenmuur een bijzondere vriendschap opgeroepen: een vriendschap die gelijk is aan '1000 veldkampementen' en de 'ik' die in 'we' is geïmpliceerd daarmee bijna letterlijk een basis biedt. In de laatste twee regels krijgen we een portret van de vriend.
Piet Gerbrandy, De gong en de rookberg, Groningen 2012. De dissertatie van De Coux staat integraal op dbnl; zie ook de bibliografie. Het proefschrift van De Strycker verscheen in 2012 in een handelsuitgave.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten