zondag 12 mei 2013

Een gedicht van Kouwenaar

            10 mei 1994
                                 voor lucebert
                                     voor tony
 
Vanavond gehoord van je dood op een uur
dat de dag haast stilstond van vrede

maar onder een andere hemel verstreek een andere tijd
ontplofte het licht en je was verdwenen
 
hier in mijn schemer vonkt nog het oude volledige leven
en bekvecht het uitgesteld vlees met de geest
 
een verwonderde muze wacht op het donker en vlecht
nog een kraai en een nachtegaal tussen de regels
 
niets is voor niets geweest nu niets meer beweegt
voorgoed lig je vast in je taal en je tekens
in wat je steeds luider totaler verzwijgt –
 

Een gedicht van Kouwenaar, natuurlijk. Het eerste gedicht in de afdeling Van woorden gemaakt in de bundel De tijd staat open uit 1996.

Ik geloof niet dat er overdreven veel commentaar nodig is. Lucebert heeft het in zijn beroemde gedicht over ‘het volledig leven’. Ik ken Lucebertspecialisten die zich over zo’n lapsus goed kunnen opwinden.

Van wie is ‘het uitgesteld vlees’? Van ‘jij’, wiens dood de ikfiguur nog niet tot zich wil laten doordringen? Of van de ikfiguur zelf, die opeens wordt geconfronteerd met zijn eigen sterfelijkheid – ‘mijn schemer’? ‘Geest’ is op zichzelf geen Kouwenaarwoord. Het was de jonge Lucebert die in bundels als Apocrief/ de analphabetische naam en in de Open brief aan Bertus Aafjes een uitweg zocht uit wat hij ervoer als een dualisme tussen geest en lichamelijkheid. Het is die jonge Lucebert die, los van alle vriendschapsbanden, Kouwenaar altijd het meest is blijven fascineren.
 
Fraai vind ik de vierde strofe – ook niet erg Kouwenaarachtig. Alsof de muze, de kunst, als een zelfstandige kracht te werk gaat buiten de fysieke aanwezigheid van een dichter om. Er is nog iets in beweging terwijl er – zoals even later blijkt – ‘niets meer beweegt.’
 
We hadden het over kunst en nu – letterlijk - over drie keer niets. De dood is de grote gelijkmaker, zou je zeggen, maar de lezer ontkomt er niet aan om aan de nietsen betekenis te geven. Wat je gemaakt hebt, heeft iets voorgesteld – het blijkt nu het werk voltooid is. Zoiets: een grafredenaar zou het vast chiquer onder woorden brengen. Echt in het Kouwenaaruniversum zijn we in de laatste twee regels. Hoe loopt het in dat universum af met een dode dichter? Ik citeer de slotstrofe van ‘een dode dichter’ uit 1962:
 
dan kevers, eindelijk spreekverbod, zelfs
geen dood meer, volmaakte
daad van ontkenning, on-
sterfelijke moorden: dingen
van leegte, woorden van stof –
 
Het zijn regels die vaak poëticaal zijn opgevat. In de formulering van Kusters:
 
Terwijl de dichter zijn definitieve versie schrijft, het vers afmaakt, zodat het stolt op de bladzij, op datzelfde moment is ook de buitenliteraire aanleiding, de levende stof de doodsteek toegebracht. Maar we hebben hier te maken met een paradox. Alleen dankzij die steek met, bij wijze van spreken, het pennemes, kan de aanleiding in taal voortbestaan, onttrokken als zij vanaf dat moment zal zijn aan de voortspoelende tijd.
 
Vastgelegd in taal en tekens – dat is er op dit moment aan de hand met de ‘je’ die we met Lucebert identificeren. Inherent aan het creatieve proces is dat er afstand wordt gedaan van het volle leven. Wanneer een dichter overlijdt, bereikt dat creatieve proces zijn limiet en zijn voltooiing. De nagelaten taal en tekens zullen steeds nagelatener getuigen van ’s dichters bewegingloosheid. Steeds luider en totaler. Steeds méér worden ze alleen maar taal en tekens – dingen van leegte en woorden van stof.

Je zou kunnen zeggen: aan het slot van zijn gedicht heeft Kouwenaar een schokkende gebeurtenis ondergebracht in zijn manier van denken –in zijn conceptuele kader, in zijn systeem. Je zou ook kunnen zeggen: een gedicht dat die schokkende gebeurtenis recht wil doen, zou zich aan het systeem moeten onttrekken. Ik geloof dat het inderdaad de vierde strofe is waarin dat het meest gebeurt. Het is niet voor niets de strofe waarin Kouwenaar vooral een sensatie beschrijft. Een denkbeeldige kraai en een denkbeeldige nachtegaal – opeens verschijnen ze in de schemer. Ze personifiëren iets – ja, natuurlijk. Nog voor het donker wordt, zijn ze ingevlochten in het werk van de dichter wiens sterven even wordt uitgesteld. 


(vrijdag gepubliceerd op Neder-L) 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten