Ik
probeer zo te schrijven dat mijn gedichten lezen als een krantenartikel, het is
goed te volgen, maar je kunt er ook diepere lagen van betekenissen en emoties in
vinden.
De interviewer:
Uw
gedichten worden ‘moeilijk’ en ‘ontoegankelijk’ genoemd. Zelf noemt u ze juist
‘hitgevoelig’.
De dichter:
Leg mijn
gedichten maar naast andere poëzie: ik schrijf heel normale zinnen en probeer
het over serieuze dingen te hebben. In mijn nieuwste bundel Als ik als
eerste aankom gaat het over op reis gaan
en thuiskomen, soms ingrijpende zaken.
En herkenbare zaken. Het maakt het des te vreemder
dat, zoals ik eerder
al veronderstelde, de naam van Nachoem
Wijnberg zelfs bij neerlandici soms nauwelijks bekend
is.
Wat is er aan de hand met zijn poëzie? Hoe is het mogelijk dat een dichter zelf zijn poëzie – nu we toch
de wereld te lijf gaan in Radio-3-termen - hitpotentie toeschrijft terwijl de
hitlijst zelf vreemd terrein blijft? Normale zinnen en serieuze dingen – vorm en
inhoud. De alledaagsheid van op reis gaan en thuiskomen, met metaforische
boventonen en onderstromen. Wijnberg zou niet alleen een dichter moeten zijn
voor critici als Gerbrandy en voor VSB-juryleden, maar zijn werk zou op
nachtkastjes moeten liggen. Het zou de herdrukken moeten beleven van dichters
als Rawie en Wigman.
Noem die twee namen en je snapt waarin het verschil
zit. Het is alsof de wereld van de poëzie beheerst wordt twee autonome
waardensystemen die elkaar op zijn hoogst overlappen in het woord poëzie. Aan de ene kant dichters
in een retorische traditie bij wie het niet op zou komen om hun poëzie te
vergelijken met een krantenartikel – die naar veel streven, maar niet direct
naar het schrijven van ‘heel normale zinnen.’ Aan de andere kant een dichter in
een avantgardistische traditie die de scheidslijnen tussen kunst en leven wil
opheffen. Het blijkt uit de zinnen die volgen op het laatste citaat en waarmee
het interview afsluit:
Ik wil
dan schrijven zodat de lezer door het gedicht wordt gegrepen. Ik schrijf een
gedicht dat hem helpt om over iets na te denken en dat hem helpt om gevoelens te
hebben. Hopelijk allebei tegelijk. Dat wil iedereen wel,
toch?
Een dichter die de lezer wil helpen. Het klinkt nogal ouderwets. Het
klinkt nogal bevoogdend. De lezer die de dichter nodig heeft om zelf gevoelens
te hebben. Het klinkt met woorden als ‘iedereen’ en het eerdere ‘hitgevoelig’
bovendien nogal universalistisch.
Tegelijkertijd zegt dat allemaal niets over de
kwaliteiten van Wijnbergs poëzie en ook niets over waarom die zo moeilijk wordt
gevonden. De dichter heeft veel vragen beantwoord, maar wat we lazen was een interview. Een dichter is misschien niet
de eerstaangewezene om te reflecteren over de respons van anderen – ook niet een
reflectief ingestelde dichter. Daarbij komt: voor elke dichter vormt een
interview een kans als geen andere om de beeldvorming rond zijn werk een beetje
bij te kleuren. Wat Wijnberg vooral betoogt is dat er weinig goede redenen zijn
om zijn werk niet te lezen. Het zal
ons per definitie weinig wijzer maken over redenen van lezers in het hier en nu.
(gisteren geplaatst op Neder-L)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten