In een interview in de NRC rond de verschijning van La Superba liet Pfeijffer er geen twijfel over bestaan: „Ik kan de krantenlezer geruststellen dat de roman niet autobiografisch is: ik heb het hier prima naar mijn zin en anders dan mijn personage ben ik vooralsnog niet hopeloos ten onder gegaan." Het personage Ilja Leonard dat aan lager wal raakt en van zijn identiteit wordt beroofd, is een personage in een roman. Als we het niet al dachten. In die roman verbeeldt niet alleen het personage Ilja Leonard zich een beter leven – dat doen ook vele anderen. Toch: wanneer in een roman een personage verschijnt met een naam die identiek is aan de auteursnaam op de kaft, heeft dat consequenties. Het pact van de fictie lijkt te worden opgezegd. Wanneer we tot de conclusie komen dat het pact van de autobiografie ook een beetje onzin is, lijkt de willing suspension of disbelief zich even uit te strekken tot een fenomeen uit de werkelijkheid zelf: de werkelijkheid van een reëel existerende schrijver te Genua. Belief? Disbelief? Wat doet het ertoe. Het is juist deze dubbelzinnigheid die La Superba tegelijkertijd volkomen ondubbelzinnig maakt. De roman wordt één grote retorische geste.
Die geste bestaat uit drie delen en twee intermezzo’s. De delen vertellen het verhaal van Ilja; de intermezzo’s, die beide exact evenveel bladzijden innemen, het verhaal van twee andere emigranten. De eerste is een alcoholische, zijn leven bij elkaar fabulerende Engelsman die herinneringen oproept aan meer van dit soort types. De consul uit Lowrys Under The Vulcano bijvoorbeeld, het meest alcoholische niet-Russische personage uit de wereldliteratuur. De tweede is Djiby, een Senegalese bootvluchteling die alles mee heeft gemaakt wat een bootvluchteling mee kan maken. “Het verhaal bestaat uit dingen die mensen me verteld hebben, die ik in de krant heb gelezen. De Spaanse vissersboot bestaat, de naam van de kapitein klopt, alleen het personage Djiby heb ik verzonnen.” Aldus Pfeijffer in hetzelfde NRC-interview.
Het levensverhaal van de dronken Engelsman hangt van de fantasmen aan elkaar, maar wordt door de ikverteller zakelijk gerapporteerd. Het vluchtverhaal van Djiby hangt aan elkaar van gebeurtenissen waarvan je als lezer zou willen dat het fantasmen waren, maar ook die worden zakelijk gerapporteerd. De beide intermezzo’s beslaan samen ongeveer een kwart van het boek. Binnen de retorische geste die het boek wil zijn, vind ik ze niet helemaal geslaagd.
Het heeft te maken met de afwezigheid van de dubbelzinnigheid in hun verhalen en de afwezigheid van dubbelzinnigheid in hun tragiek. De zich van roes naar roes voortslepende Engelsman is een cliché van verlopenheid, de Senegalese gelukszoeker een cliché van maatschappelijke treurigheid. In La Superba zijn hun verhalen geleende, secundaire verhalen. Beide personages kruisen het pad van het ikpersonage zonder dat ze veel te weeg brengen in zijn bewustzijn: het zijn spiegels waar hij niet in kijkt. Wanneer zijn tocht door het Genuese labyrint een hellevaart wordt, heeft dat te maken met dubbelzinnigheid: dubbelzinnigheid van artistieke ambities, Italiaanse maatschappelijke verhoudingen, seksuele verlangens en seksuele identiteiten. Het ikpersonage vervult een dubbelzinnig verlangen en gaat daaraan kapot. De enkelvoudige roes van een Engelsman en het enkelvoudige verlangen naar een beter leven van een Senegalees steken daar als een toevallig noodlot bij af en staan, in al hun simpelheid, los van de tragiek die de roman wel degelijk overdraagt.
Gisteren gepubliceerd op Neder-L.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten